Перевод: со всех языков на все языки

futur du passé

1 futur du passé

futur du passé

onvoltooid verleden toekomende tijd

Dictionnaire français-néerlandais > futur du passé
2 futur

futur¹ [fuutuur]

〈m.〉

1 toekomst

2 〈 taalkunde〉 toekomende tijd

♦voorbeelden:

2 futur du passé • onvoltooid verleden toekomende tijd

futur antérieur • voltooid tegenwoordig toekomende tijd

futur antérieur du passé • voltooid verleden toekomende tijd

futur simple • onvoltooid tegenwoordig toekomende tijd

————————

futur² [fuutuur]

〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., v.〉

1 toekomstig ⇒ aanstaand

♦voorbeelden:

1 vie future • leven in het hiernamaals

〈 informeel〉 le futur, la future • de verloofde, aanstaande

adj

toekomstig, aanstaand

Dictionnaire français-néerlandais > futur
3 futur antérieur du passé

futur antérieur du passé

voltooid verleden toekomende tijd

Dictionnaire français-néerlandais > futur antérieur du passé
4 futur,

e adj. (lat. futurus) 1. бъдещ; les générations futur,es бъдещите поколения; 2. m. бъдеще; 3. m. грам. бъдеще време; 4. разг. m., f. годеник. Ќ Ant. passé, antérieur, présent.

Dictionnaire français-bulgare > futur,
5 lien entre le passé et le futur

сущ.
общ. связь между прошлым и будущим

Французско-русский универсальный словарь > lien entre le passé et le futur
6 tijd

tijd

1 [algemeen] temps 〈m.〉

2 [uur] heure 〈v.〉

3 [seizoen] saison 〈v.〉

♦voorbeelden:

1   in de baas zijn tijd • aux frais du patron

     het grootste deel van zijn tijd doorbrengen met • passer le plus clair de son temps à

     hij heeft er tijd en geld voor over • il a du temps et de l'argent à y consacrer

     in een jaar tijd • en un an

     het is een kwestie van tijd • c'est une question de temps

     in een paar minuten tijd • en l'espace de quelques minutes

     u heeft een week de tijd om • vous avez une semaine pour

     binnen afzienbare tijd • sous peu

     de eerste tijd • les premiers temps

     een flinke tijd • un bon bout de temps

     te gelegener, rechter tijd • en temps opportun

     geruime tijd • assez longtemps

     waar is de goede oude tijd gebleven? • où sont les neiges d'antan?

     een goede tijd maken • réaliser un bon temps

     de goeie, ouwe tijd • le bon vieux temps

     dat is al een hele tijd geleden • ça fait tout un temps

     de hele tijd • tout le temps

     een hele tijd geleden • il y a bien longtemps

     het is hoog tijd om • il est (grand) temps de 〈+ onbepaalde wijs〉; il est (grand) temps que 〈+ aanvoegende wijs〉

     in korte tijd • en peu de temps

     een korte tijd duren • durer peu de temps

     na kortere of langere tijd • tôt ou tard

     de laatste tijd • ces derniers temps

     de meeste tijd • les trois-quarts du temps

     hij heeft een moeilijke tijd gehad • il a eu une période difficile

     vorig jaar om dezelfde tijd • l'année dernière à pareille époque

     voor onbeperkte tijd • pour une durée illimitée

     onvoltooid verleden tijd • imparfait

     onvoltooid tegenwoordig toekomende tijd • futur simple

     onvoltooid verleden toekomende tijd • futur du passé

     de oude tijd • les temps anciens

     de tijd is rijp • la poire est mûre

     het zijn slechte tijden • les temps sont difficiles

     een stille tijd • une période creuse

     dat is allemaal verleden tijd! • tout ça, c'est du passé!

     de vrije tijd • le temps libre

     in vroegere tijden • au temps jadis

     waar blijft de tijd? • où passe le temps?

     niemand weet wat de tijd ons brengen zal • personne ne sait ce que l'avenir nous réserve

     het zal mijn tijd wel duren! • après moi le déluge!

     de tijd gaat snel • le temps file

     de tijd gaat nu in! • top, chrono!

     zijn tijd goed gebruiken • faire un bon emploi de son temps

     zijn (beste) tijd gehad hebben • avoir fait son temps

     iemand de tijd gunnen • donner du temps à qn.

     zich de tijd niet gunnen (om) • ne pas prendre le temps (de)

     wij hebben de tijd aan ons • nous avons tout le temps (devant nous)

     geen tijd hebben om … • n'avoir pas le temps de …

     tijd te over hebben • avoir du temps en trop

     tijd genoeg hebben • avoir assez de temps

     de tijd hebben • avoir le temps

     we hebben onze familie een tijd niet gezien • il y a longtemps que nous n'avons pas vu notre famille

     de tijd aan zichzelf hebben • avoir du temps devant soi

     dat heeft nog de tijd • cela ne presse pas

     dat heeft tijd tot morgen • cela peut attendre demain

     als het mijn tijd is • 〈 vertrek〉 quand je devrai partir; 〈 dood〉 quand mon heure viendra

     het is er de tijd niet naar om te • ce n'est pas le moment de

     iemand geen tijd laten • presser qn.

     dat moet (zijn) tijd hebben • cela demande du temps

     de tijd nemen voor iets • prendre le temps pour qc.

     tijd rekken • chercher à gagner du temps

     veel tijd steken in iets • consacrer beaucoup de temps à qc.

     zijn tijd uitzitten • 〈 algemeen〉 faire son temps; 〈 gevangenis〉 purger sa peine

     de tijd valt mij te lang • le temps me dure

     zijn tijd verdoen • glander

     de tijd verdrijven • faire passer le temps

     zijn tijd verpraten • perdre son temps à bavarder

     de tijd voor iets vinden • trouver le temps de faire qc.

     binnen de voorgeschreven tijd • dans les délais prescrits

     zijn tijd met lezen vullen • passer son temps à lire

     eindelijk! het werd tijd • ce n'est pas trop tôt

     tijd winnen • gagner du temps

     de tijden zijn veranderd • les temps ont changé

     mijn tijd zit erop • j'ai fait mon temps

     bij de tijd zijn • ne pas être né d'hier

     het heeft in tijden niet zo geregend • il y a bien longtemps qu'il n'a pas plu ainsi

     in geen tijden heb ik hem gezien • il y a un siècle que je ne l'ai pas vu

     in tijden van oorlog • en temps de guerre

     met de tijd • avec le temps

     met zijn tijd meegaan • vivre avec son temps

     tijd om te eten • l'heure de manger

     dat komt juist op tijd • cela tombe bien

     〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 op tijd en stond • à temps

     ik kon op tijd remmen • j'ai pu freiner à temps

     we hebben de trein net op tijd gehaald • nous avons attrapé le train de justesse

     alles op zijn tijd • il y a un moment pour chaque chose

     zij is over tijd • elle a du retard 〈ook m.b.t. zwangerschap〉

     te allen tijde • à tout moment

     te zijner tijd • en temps voulu

     tegen die tijd zullen we wel zien • d'ici-là, on verra bien

     ten tijde van • à l'époque de

     ten tijde van Napoleon • au temps de Napoléon

     terzelfder tijd • en même temps

     uit de tijd raken • passer de mode

     uit de tijd • démodé

     van tijd tot tijd • de temps en temps

     een kind van zijn tijd zijn • être (un enfant) de son époque

     in minder dan geen tijd • en moins de deux

     een tijdje • un moment

     〈 spreekwoord〉 de tijd heelt alle wonden • le temps est le meilleur médecin

     〈 spreekwoord〉 de tijd zal het leren • qui vivra, verra

     〈 spreekwoord〉 komt tijd, komt raad • tout vient à point à qui sait attendre

     〈 spreekwoord〉 tijd is geld • le temps, c'est de l'argent

     〈 spreekwoord〉 alles heeft zijn tijd • chaque chose a (en) son temps

     〈 spreekwoord〉 andere tijden, andere zeden • autres temps, autres moeurs

2   de tijd van aankomst • l'heure d'arrivée

     de plaatselijke tijd • l'heure locale

     heeft u de tijd? • avez-vous l'heure?

     het is tijd • c'est l'heure

     de tijd vergeten • oublier l'heure

     om de hoeveel tijd komt de bus langs? • tous les combien passe le car?

     bij tijd en wijle • de temps en temps

     morgen om deze tijd • demain à la même heure

     op tijd vertrekken • 〈 niet te laat〉 partir à temps; 〈 op de vastgestelde tijd〉 partir à l'heure

     hij is altijd op tijd • il est toujours à l'heure

     het wordt tijd voor school • c'est l'heure d'aller à l'école

3   het is nu de tijd van de haring • c'est la saison du hareng en ce moment

     de slappe tijd • la saison morte

     het wordt mijn tijd • il faut que je parte

     in de tijd van de oogst • à l'époque des moissons

Deens-Russisch woordenboek > tijd
7 antérieur

-E adj.
1. (dans l'espace) пере́дний;
les pattes antérieures — пере́дние ла́пы

2. (dans le temps) предше́ствующий, предыду́щий; пре́жний;

à une époque antérieure — в пре́жнее <в предше́ствовавш|ее> вре́мя, в пре́жнюю <в -ую, в бо́лее ра́ннюю> эпо́ху;
rétablir les choses dans leur état antérieur — восстана́вливать/восстанови́ть ∫ пре́жнее положе́ние веще́й <всё, как бы́ло ра́ньше>

║ (à qch.) до (+ G);

cela s'est passé à une date antérieure à la révolution — э́то произошло́ до револю́ции;
les événements antérieurs à la guerre — предвое́нные собы́тия; être antérieur à... — предше́ствовать ipf. (+ D), быть <жить ipf., происходи́ть/произойти́, etc.> ра́ньше <до> (+ G)

3. gram. предше́ствующее;

le futur (le passé) antérieur — бу́дущее (проше́дшее) предше́ствующее вре́мя

Dictionnaire français-russe de type actif > antérieur
8 courir

vi. v. tableau « Verbes de mouvement»;
A (sujet nom de personne) 1. бе́гать indét./побе́гатъ restr.; пробе́гать dur.; забега́ть inch.; бежа́ть ◄-гу, -жит, -гут► déterm./по= inch.; выбега́ть/вы́бежать (courir hors de qch.); вбега́ть/вбежа́ть (dans qch.); пробега́ть/пробежа́ть (devant qch., à travers qch.; une distance); забега́ть/забежа́ть (derrière qch.); обе́гать/обе́жать (autour de qch.); сбега́ться/ сбежа́ться (en arrivant de toutes parts); разбега́ться/разбежа́ться (en se dispersant);
il court vite — он бы́стро бе́гает;
il court à toute vitesse (à toutes jambes, à fond de train) — он бежи́т со всех ног (и́зо всей си́лы, во весь дух); il court comme un dératé (comme le vent) — он бежи́т (↑мчи́тся) как сумасше́дший (как угоре́лый; сломя́ го́лову); cours acheter du pain! — сбе́гай за хле́бом!; se mettre à courir — побежа́ть, пусти́ться бего́м ║j'ai couru pour trouver ce livre — я бе́гал повсю́ду, что́бы найти́ э́ту кни́гу; il ferait mieux de travailler au lieu de courir — лу́чше бы он рабо́тал, чем [без дела́] бе́гать ║ toute la ville court à ce spectacle — весь го́род сбежа́лся посмотре́ть на э́то зре́лище; cet acteur fait courir tout Paris ∑ — весь Пари́ж сбега́ется смотре́ть на э́того актёра; ● tu peux toujours courir — держи́ карма́н ши́ре; не вида́ть тебе́ э́того, как свои́х уше́й, ↑напра́сно стара́ешься; tu peux toujours courir pour le retrouver — ищи́ свищи́ его́; ищи́ ве́тра в по́ле prov.; il court à un échec — он идёт навстре́чу пораже́нию; ∑ ему́ грози́т прова́л; il court sur ses 60 ans ∑ — ему́ ско́ро шестьдеся́т; il court à sa ruine (à sa perte) — он идёт ∫ на ве́рную ги́бель <навстре́чу ги́бели> ║ il faut courir au plus pressé — на́до сде́лать са́мое неотло́жное <необходи́мое>; rien ne sert de courir, il faut partir à point — поспеши́шь — люде́й насмеши́шь prov.; il vaut mieux tenir que courir — лу́чше сини́ца в рука́х, чем жура́вль в не́бе prov.

2. sport уча́ствовать ipf. <принима́ть/приня́ть* уча́стие> в состяза́ниях <в соревнова́ниях> по бегу́ (à pied) <в го́нках (auto., moto, vélo));

il a couru aux Jeux Olympiques — он уча́ствовал в соревнова́ниях по бегу́ на Олимпи́йских и́грах;
il court sur une nouvelle voiture — он принима́ет уча́стие в го́нках на но́вой маши́не; il court dans les courses de bicyclette — он уча́ствует в велого́нках ║ ce cheval est trop vieux pour courir — э́та ло́шадь сли́шком стара́, что́бы уча́ствовать в бега́х

3. (se dépêcher) идти́* ipf.; спеши́ть ipf.; торопи́ться ◄-'пит ► ipf.;

je cours le prévenir — я спешу́ его́ предупреди́ть;
je prends ma voiture et je cours chez vous — я сажу́сь на маши́ну и спешу́ <лечу́ fam.> к вам

4. (courir après) бе́гать (за +); гоня́ться ipf. indét., гна́ться ◄гоню́-, -'ит-, -ла-, etc.► ipf. déterm. (за +); пресле́довать ipf. seult.; стреми́ться ipf. seult. (к + D), добива́ться/доби́ться ◄-бью-, -ёт-► (+ G); иска́ть ◄ищу́, -'ет► ipf. (chercher à atteindre);

le chien court après le lièvre — соба́ка го́нится за за́йцем
║ où étais-tu? ça fait une heure que je te cours après — где ты пропада́л? Вот уже́ час как я тебя́ ищу́ ║ courir [après] les filles — бе́гать за де́вушками; courir après la gloire — стреми́ться к сла́ве; В (sujet nom de chose)

1. (se déplacer rapidement) бы́стро бежа́ть <бе́гать; дви́гаться* ipf.>; ↑носи́ться ◄-'сит-► ipf.; нести́сь* ipf.; течь* ipf. (liquide);

la rivière court vers la mer — река́ течёт к мо́рю;
les nuages courent dans le ciel — облака́ несу́тся по не́бу; le sang court dans les veines — кровь течёт в ве́нах; son regard courait de l'un à l'autre — его́ взгляд бе́гал от одного́ к друго́му; un frisson lui courir ut par le corps — по его́ те́лу пробежа́ла дрожь; le temps court trop vite — сли́шком бы́стро бежи́т <идёт, лети́т> вре́мя

2. (suivre son cours) идти́;

mon loyer court depuis le mois de décembre — моя́ квартпла́та идёт с декабря́;
le délai court jusqu'à la fin. de la semaine — срок ∫ истека́ет в конце́ неде́ли <дан до конца́ неде́ли>; par le temps qui court — в настоя́щее <в на́ше> вре́мя; по ны́нешним времена́м

3. (s'étendre en longueur) простира́ться/ простере́ться ◄ futur inus., passé -стёр-►; идти́ (по + D);

un sentier court sur la falaise — тропи́нка идёт ∫ по обры́вист|ому бе́регу <вдоль -oro — бе́рега>;
la chaîne de montagnes court jusqu'à la mer — го́рная цепь простира́ется <дохо́дит> до са́мого мо́ря; un banc courir ait tout autour de la salle — скамья́ шла <тяну́лась> вокру́г всего́ за́ла

4. (se répandre) ходи́ть ◄-'дит-► ipf. ; распространя́ться/распространи́ться;

le bruit court que... — хо́дит слух, что...;
on a fait courir le bruit de sa mort — распространи́ли слух о его́ сме́рти; courir de main en main — ходи́ть по рука́м; передава́ться ipf. из рук в ру́ки

■ vt. A (sujet nom de personne)
1. (fréquenter) бе́гать (за + ; по + D); гна́ться (за +); добива́ться (+ G);
courir les bals (les magasins) — бе́гать по бала́м (по магази́нам);
courir les salons — посеща́ть ipf. сало́ны; courir le cachet — бе́гать по уро́кам; гна́ться за гонора́рами; courir les honneurs — иска́ть <добива́ться> по́честей

2. sport принима́ть/приня́ть* уча́стие <уча́ствовать ipf. seult.> в состяза́ниях <в соревнова́ниях>; бежа́ть/про= [диста́нцию];

courir une course de relais — бежа́ть эстафе́ту;
courir un 100 mètres — пробежа́ть стометро́вку ║ courir le Grand Prix — уча́ствовать в ска́чках Гран-При

3. (sillonner) разъезжа́ть ipf. seult.; путеше́ствовать ipf. seult.; исходи́ть ◄-'дит-► ipf. seult. (à pied);

il a couru les mers et les océans — он пла́вал <путеше́ствовал, стра́нствовал> по моря́м и океа́нам

4. (au-devant de...) подверга́ть/подве́ргнуть ◄-верг[нул], -гла► себя́ (+ D);

courir un danger (un risque) — подверга́ться опа́сности (ри́ску); идти́/ пойти́ на риск, рискова́ть/рискну́ть;
courir le risque d'arriver en retard — рискова́ть прие́хать с опозда́нием; c'est un risque à courir — э́то де́ло риско́ванное; courir sa chance — пыта́ть/по= сча́стья; courir les aventures — иска́ть ipf. приключе́ний

5. (chasse) охо́титься ipf.;

courir le cerf — охо́титься на оле́ня;
● il ne faut pas courir deux lièvres à la fois — за двумя́ за́йцами пого́нишься, ни одного́ не пойма́ешь prov.

6. pop. (importuner) надоеда́ть/надое́сть* neutre; пристава́ть ◄-таю́, -ёт►/приста́ть ◄-'ну► (к + D);

tu commences à me courir [sur le haricot] — ты де́йствуешь Мне на не́рвы; В (sujet nom de chose) ( être répandu):
le bruit court que — хо́дят слу́хи; говоря́т, что; c'est une opinion qui court les rues — э́то общеизве́стное мне́ние; cela court les rues — э́то мо́жно встре́тить на ка́ждом ша́гу; cela ne court pas les rues — э́то на у́лице не валя́ется

■ pp. et adj.
- couru

Dictionnaire français-russe de type actif > courir
9 onvoltooid verleden toekomende tijd

onvoltooid verleden toekomende tijd

futur du passé

Deens-Russisch woordenboek > onvoltooid verleden toekomende tijd
10 aller

aller [ale]

━━━━━━━━━

1. intransitive verb

2. impersonal verb

3. auxiliary verb

4. reflexive verb

5. masculine noun

━━━━━━━━━

➭ TABLE 9

━━━━━━━━━━━━━━━━━

► aller is conjugated with être.

━━━━━━━━━━━━━━━━━

1. <

   a. (déplacement) to go

• où vas-tu ? where are you going?

• vas-y ! go on!

• on y va ? (avant un départ) shall we go? ; (avant d'agir) shall we start?

• allons-y ! let's go!

━━━━━━━━━━━━━━━━━

► aller se traduit souvent par un verbe plus spécifique en anglais.

━━━━━━━━━━━━━━━━━

• j'allais par les rues désertes I wandered through the empty streets

• aller quelque part en voiture to drive somewhere

• aller quelque part en avion to fly somewhere

► aller et venir (entre deux endroits) to come and go ; (dans une pièce) to pace up and down

► aller + préposition

• aller à to go to

• il est allé à Caen he went to Caen

• ils sont allés à la campagne they went to the country

• aller à l'école to go to school

• l'argent ira à la restauration du clocher the money will go towards restoring the bell tower

• aller chez le boucher to go to the butcher's

• aller chez un ami to go to a friend's

• aller en France to go to France

• je vais sur or vers Lille (en direction de) I'm going towards Lille ; (but du voyage) I'm going to Lille

━━━━━━━━━━━━━━━━━

► Lorsque être allé à/en signifie avoir visité, il se traduit par to have been to.

━━━━━━━━━━━━━━━━━

• je ne suis jamais allé à New York I've never been to New York

• étiez-vous déjà allés en Sicile ? had you been to Sicily before?

   b. (évolution) on va à la catastrophe we're heading for disaster

• aller sur ses 30 ans to be getting on for 30 (Brit) to be going on 30 (US)

► plus ça va

• plus ça va, plus les gens s'inquiètent people are getting more and more worried

• plus ça va, plus je me dis que j'ai eu tort the more I think about it, the more I realize how wrong I was► aller en + participe présent

• aller en empirant to get worse and worse

• aller en augmentant to keep increasing

   c. ( = durer) l'abonnement va jusqu'en juin the subscription lasts till June

• la période qui va du 22 mai au 15 juillet the period from 22 May to 15 July

   d. (état, santé) comment allez-vous ? how are you?

• il va bien he's fine

• il va mal he's in a bad way

• comment ça va ? -- ça va how are you doing? -- fine

• ça va mieux maintenant I'm feeling better now

• non mais ça va pas ! (inf) are you out of your mind? (inf)

• comment vont les affaires ? -- elles vont bien how's business? -- fine

• ça va mal en Russie Russia is in a bad way

• ça va mal aller si tu continues there's going to be trouble if you carry on like that

• l'économie va mieux the economy is doing better

   e. ( = convenir) ça ira comme ça ? is it all right like that?

• aller avec to go well with

• aller bien ensemble [couleurs, styles] to go well together

• ils vont bien ensemble [personnes] they make a nice couple

► aller à qn (forme, mesure) to fit sb ; (style, genre) to suit sb

• cette robe te va très bien (couleur, style) that dress really suits you ; (taille) that dress fits you perfectly

• rendez-vous demain 4 heures ? -- ça me va (inf) tomorrow at 4? -- OK, fine (inf)

• ça lui va mal de critiquer les autres he's got a nerve (inf) criticizing other people

   f. (exclamations) allons !

• allez ! go on!

• allez la France ! come on France!

• allons, allons, il ne faut pas pleurer come on, don't cry

• ce n'est pas grave, allez ! come on, it's not so bad!

• va donc, eh crétin ! you stupid idiot! (inf)

• allez-y, c'est votre tour go on, it's your turn

• allez-y, vous ne risquez rien go on, you've nothing to lose

• non mais vas-y, insulte-moi ! (inf) go on, insult me!

► allons bon !

• allons bon ! qu'est-ce qui t'est encore arrivé ? now what's happened?

• allons bon, j'ai oublié mon sac ! oh dear, I've left my bag behind!► ça va ! (inf) ( = assez) that's enough! ; ( = d'accord) OK, OK! (inf)

• tes remarques désobligeantes, ça va comme ça ! I've had just about enough of your nasty comments!

• alors, tu viens ? -- ça va, j'arrive ! are you coming then? -- OK, OK (inf), I'm coming!

• ça fait dix fois que je te le dis -- ça va, je vais le faire ! I've told you ten times -- look, I'll do it, OK? (inf)► va pour (inf)

va pour 30 € ! OK, 30 euros then!

• j'aimerais aller à Tokyo -- alors va pour Tokyo ! I'd like to go to Tokyo -- Tokyo it is then!

2. <

• il y va de votre vie your life is at stake

• il en va de même pour tous les autres the same goes for all the others

• ça y va le whisky chez eux ! they certainly get through a lot of whisky!

• ça y allait les insultes ! you should have heard the abuse!

3. <

► aller + infinitif

   a. (futur)

━━━━━━━━━━━━━━━━━

► Lorsque aller + infinitif sert à exprimer le futur, il se traduit par will + infinitif ; will est souvent abrégé en 'll.

━━━━━━━━━━━━━━━━━

• il va descendre dans une minute he'll come down in a minute

• je vais le faire tout de suite I'll do it right away

━━━━━━━━━━━━━━━━━

► La forme du futur to be going to s'utilise pour mettre qn en garde.

━━━━━━━━━━━━━━━━━

• tu vas être en retard you're going to be late

• je vais le dire à ton père I'll tell your father ; ( = menace) I'm going to tell your father

   b. (intention) il est allé se renseigner he's gone to get some information ; (a obtenu les informations) he went and got some information

• aller voir qn à l'hôpital to go and visit sb in hospital

   c. (locutions) n'allez pas vous imaginer que... don't you go imagining that...

• allez savoir ! (inf) who knows?

• va lui expliquer ça, toi ! you try explaining that to him!

4. <

► s'en aller

   a. ( = partir) to go

• bon, je m'en vais right, I'm going

• elle s'en va en vacances demain she is going on holiday tomorrow

• va-t'en ! go away!

   b. ( = disparaître) [tache] to come off ; (sur tissu) to come out

• ça s'en ira au lavage [boue] it'll wash off ; [tache] it'll wash out

5. <

   a. ( = billet) single (ticket) (Brit), one-way ticket (US)

   b. ( = trajet) outward journey

• l'aller s'est bien passé the outward journey went well

• trois allers (simples) pour Tours three singles (Brit) or one-way tickets (US) to Tours

► aller et retour return (ticket) (Brit) round-trip ticket (US)

• l'aller et retour Paris-New York coûte 2 500 € Paris-New York is 2,500 euros return (Brit) or round-trip (US)

• je ne fais que l'aller et retour I'm just going there and back

• j'ai fait plusieurs allers et retours entre chez moi et la pharmacie I made several trips to the chemist's

• le dossier a fait plusieurs allers et retours entre nos services the file has been shuttled between departments

* * *

I
1. ale
verbe auxiliaire

1) ( marque le futur)

je vais rentrer chez moi — I'm going home

j'allais partir — I was just leaving

j'allais partir quand il est arrivé — I was about to leave when he arrived

l'homme qui allait inventer la bombe atomique — the man who was to invent the atomic bomb

il va le regretter — he'll regret it

ça va aller mal — (colloq) there'll be trouble

tu vas me laisser tranquille? — will you please leave me alone!

2) ( marque le futur programmé)

je vais leur dire ce que je pense — I'm going to tell them what I think

3) ( marque le mouvement)

aller rouler de l'autre côté de la rue — to go rolling across the street

aller atterrir (colloq) sur mon bureau — to end up on my desk

4) ( marque l'inclination)

va savoir! — who knows?

qu'es-tu allé te mettre en tête? — where did you pick up that idea?

qui irait le soupçonner? — who would suspect him?

pourquoi es-tu allé faire ça? — why did you have to go and do that?

allez-y comprendre quelque chose! — just try and work that out!

5) ( marque l'évolution)

la situation va (en) se compliquant — the situation is getting more and more complicated

aller (en) s'améliorant — to be improving

la tristesse ira (en) s'atténuant — the grief will diminish

2.

verbe intransitif

1) (se porter, se dérouler, fonctionner)

comment vas-tu, comment ça va? — how are you?

ça va (bien) — I'm fine

les enfants vont bien? — are the children all right?

comment va la santé? — how are you keeping?

aller beaucoup mieux — to be much better

bois ça, ça ira mieux — drink this, you'll feel better

tout va bien? — is everything going all right?

vous êtes sûr que ça va? — are you sure you're all right?

les affaires vont bien — business is good

ça va l'école? — how are things at school?

ça ne va pas très fort — ( ma santé) I'm not feeling very well; ( la vie) things aren't too good; ( le moral) I'm feeling a bit low

ça va mal entre eux — things aren't too good between them

qu'est-ce qui ne va pas? — what's the matter?

la voiture a quelque chose qui ne va pas — there's something wrong with the car

tout est allé si vite! — it all happened so quickly!

ne pas aller sans peine or mal — not to be easy

ça va de soi or sans dire — it goes without saying

l'amour ne va jamais de soi — love is never straightforward

ça va tout seul — ( c'est facile) it's a doddle (colloq) GB, it's easy as pie

les choses vont très vite — things are moving fast

on fait aller — (colloq) struggling on (colloq)

ça peut aller — (colloq)

ça ira — (colloq) could be worse (colloq)

ça va pas, non (colloq) or la tête? — (colloq) are you mad (colloq) GB ou crazy? (colloq)

2) ( se déplacer) to go

allez tout droit — go straight ahead

aller et venir — ( dans une pièce) to pace up and down; ( d'un lieu à l'autre) to run in and out

la liberté d'aller et venir — the freedom to come and go at will

les nouvelles vont vite — news travels fast

où vas-tu? — where are you going?, where are you off (colloq) to?

aller en Pologne/au marché — to go to Poland/to the market

je suis allé de Bruxelles à Anvers — I went from Brussels to Antwerp

allons-y! — let's go!

je l'ai rencontré en allant au marché — I met him on the way to the market

aller sur or vers Paris — to head for Paris

aller vers le nord — to head north

va-t-on vers une nouvelle guerre? — are we heading for another war?

j'y vais — ( je m'en occupe) I'll get it; ( je pars) (colloq) I'm going, I'm off (colloq)

où va-t-il? — where is he off to? (colloq)

où va-t-on? — (colloq)

où allons-nous? — (colloq) fig what are things coming to?, what's the world coming to?

3) ( pour se livrer à une activité)

aller au travail — to go to work

aller à la chasse — to go hunting

aller au pain — (colloq) to go and get the bread

aller aux courses (colloq) or commissions — (colloq) to go shopping

aller aux nouvelles — to go and see if there's any news

4) ( s'étendre dans l'espace)

la route va au village — the road leads to the village

la rue va de la gare à l'église — the street goes from the station to the church

5) ( convenir)

ma robe, ça va? — is my dress all right?

ça va, ça peut aller — (colloq) ( en quantité) that'll do; ( en qualité) it'll do

ça va comme ça — it's all right as it is

ça ne va pas du tout — that's no good at all

la traduction n'allait pas — the translation was no good

une soupe, ça (te) va? — how about some soup?

va pour une soupe — (colloq) soup is okay (colloq)

ça va si je porte un jean? — can I wear jeans?

si le contrat ne te va pas, ne le signe pas — don't sign the contract if you're not happy with it

si ça va pour toi, ça va pour moi — (colloq) if it's okay by you, it's okay by me (colloq)

ma scie ne va pas pour le métal — my saw is no good for metal

ça te va bien de faire la morale — (colloq) iron you're hardly the person to preach

6) (être de la bonne taille, de la bonne forme)

aller à quelqu'un — to fit somebody

7) (flatter, mettre en valeur)

aller à quelqu'un — to suit somebody

ta cravate ne va pas avec ta chemise — your tie doesn't go with your shirt

les meubles vont bien ensemble — the furniture all matches

je trouve que ta sœur et son petit ami vont très bien ensemble — I think your sister and her boyfriend are ideally suited

8) ( se ranger) to go

les assiettes vont dans le placard — the plates go in the cupboard

9) ( faculté)

pouvoir aller dans l'eau — to be waterproof

le plat ne va pas au four — the dish is not ovenproof

10) ( dans une évaluation)

la voiture peut aller jusqu'à 200 km/h — the car can do up to 200 kph

certains modèles peuvent aller jusqu'à 1000 francs — some models can cost up to 1,000 francs

11) ( en arriver à)

aller jusqu'au président — to take it right up to the president

aller jusqu'à tuer — to go as far as to kill

leur amour est allé jusqu'à la folie — their love bordered on madness

12) ( dans le temps)

aller jusqu'en 1914 — to go up to 1914

la période qui va de 1918 à 1939 — the period between 1918 and 1939

le contrat allait jusqu'en 1997 — the contract ran until 1997

aller sur ses 17 ans — to be going on 17

13) (agir, raisonner)

vas-y doucement, le tissu est fragile — careful, the fabric is delicate

tu vas trop vite — you're going too fast

vas-y, demande-leur! — ( incitation) go on, ask them!

vas-y, dis-le! — ( provocation) come on, out with it!

allons, allez! — (pour encourager, inciter) come on!

si tu vas par là, rien n'est entièrement vrai — if you take that line, nothing is entirely true

14) ( contribuer)

y aller de sa petite larme — to shed a little tear

y aller de son petit discours — to do one's party piece

y aller de ses économies — to dip into one's savings

y aller de sa personne — to pitch in

15) (colloq) ( se succéder)

ça y va la vodka avec lui — he certainly gets through the vodka

ça y allait les coups — the fur was flying (colloq)

16) ( servir)

l'argent ira à la réparation de l'église — the money will go toward(s) repairing the church

l'argent est allé dans leurs poches — they pocketed the money

17) ( enfreindre)

aller contre la loi — [personne] to break the law; [acte] to be against the law

je ne peux pas aller contre ce qu'il a décidé — I can't go against his decision

3.

s'en aller verbe pronominal

1) (partir, se rendre)

il faut que je m'en aille — I must go ou leave

va-t'en! — go away!

s'en aller au travail — to go off to work

2) ( disparaître)

les nuages vont s'en aller — the clouds will clear away

la tache ne s'en va pas — the stain won't come out

avec le temps, tout s'en va — everything fades with time

3) fml ( mourir) to pass away

4) (avoir l'intention de, essayer)

je m'en vais leur dire ce que je pense — I'm going to tell them what I think

va-t'en savoir! — who knows?

4.

verbe impersonnel

1) ( être en jeu)

il y va de ta santé — your health is at stake

2) ( se passer)

il en va souvent ainsi — that's often what happens

il en va de même pour toi — that goes for you too

il en va autrement en Corée — things are different in Korea

3) Mathématique

40 divisé par 12 il y va 3 fois et il reste 4 — 12 into 40 goes 3 times with 4 left over

II ale
nom masculin

1) ( trajet)

j'ai fait une escale à l'aller — I made a stopover on the way out

j'ai pris le bus à l'aller — ( en allant là) I took the bus there; ( en venant ici) I took the bus here

l'aller a pris trois heures — the journey there took three hours

il n'arrête pas de faire des allers et retours entre chez lui et son bureau — he keeps running to and fro from his house to the office

billet aller — gén single ticket GB, one-way ticket US; ( d'avion) one-way ticket

billet aller (et) retour — return ticket GB, round trip (ticket) US

match aller — first leg

2) ( ticket)

aller (simple) — single (ticket) GB, one-way ticket ( pour to)

aller (et) retour — return ticket

••

Lorsque aller fait partie d'une expression figée comme aller dans le sens de, aller de pair avec etc, l'expression est traitée sous l'entrée sens, pair etc

On notera les différentes traductions de aller verbe de mouvement indiquant: un déplacement unique dans le temps: je vais au théâtre ce soir = I'm going to the theatre [BrE] this evening; ou une habitude: je vais au théâtre tous les lundis = I go to the theatre [BrE] every Monday

aller + infinitif

la traduction dépend du temps: je vais apprendre l'italien = I'm going to learn Italian; il est allé voir l'exposition = he went to see the exhibition; j'allais me marier quand la guerre a éclaté = I was going to get married when the war broke out; va voir = go and see; va leur parler = go and speak to them; j'irai voir l'exposition demain = I'll go and see the exhibition tomorrow; je vais souvent m'asseoir au bord de la rivière = I often go and sit by the river; il ne va jamais voir une exposition = he never goes to see exhibitions

On notera que pour les activités sportives on peut avoir: aller nager/faire du vélo = to go swimming/cycling ou to go for a swim/on a bike ride

On trouvera ci-dessous des exemples et des exceptions illustrant aller dans ses différentes fonctions verbales

* * *
ale
1. nm

1) (= trajet) outward journey

L'aller nous a pris trois heures. — The journey there took us three hours., The outward journey took us three hours.

2) (= billet) single Grande-Bretagne ticket, one-way ticket

Je voudrais un aller pour Angers. — I'd like a single to Angers.

2. vi

1) (déplacement) to go

Je suis allé à Londres. — I went to London.

Elle ira le voir. — She'll go and see him.

La boulangerie? Je dois justement y aller. — The baker's? That's just where I need to go.

aller à la chasse — to go hunting

aller à la pêche — to go fishing

aller voir qn — to go and see sb

aller chercher qn — to go and get sb

pour aller à Conflans? — how do I get to Conflans?

2) (= convenir)

aller à qn [couleur, style] — to suit sb, [forme, pointure] to fit sb, [dispositions, date] to suit sb

cela me va [couleur, vêtement] — it suits me, (pointure, taille) it fits me, [projet, dispositions] it suits me, that's OK by me

Cette robe te va bien. — That dress suits you.

aller avec qch [couleurs, style] — to go with sth

bien aller avec qch — to go well with sth

3) (= se sentir)

"Comment allez-vous? " - - "Je vais bien." — "How are you?" - - "I'm fine."

Il va bien. — He's fine.

Il va mal. — He's not well.

aller mieux — to be better

4) (= marcher, se passer)

comment ça va? — how are you?, how are things?

"ça va?" - - "oui ça va!" — "how are things?" - - "fine!"

ça va bien — things are going well

ça va mal — things aren't going well

tout va bien — everything's fine

cela ne va pas sans difficultés — it's not without difficulties

5) (exhortation)

allez! (encouragement) — go on!, (avec impatience) come on!

Allez! Dépêche-toi! — Come on, hurry up!

allez, au revoir — OK then, bye-bye

6) (autres locutions)

y aller; allons-y! — let's go!

vas-y! — go on!

Je dois y aller. — I've got to go.

y aller un peu fort — to go a bit far

Tu y vas un peu fort. — You're going a bit too far., You're going a bit far.

il y va de leur vie — their lives are at stake

aller jusqu'à — to go as far as

Nous sommes allés jusqu'à Angers. — We went as far as Angers.

J'irais jusqu'à dire qu'il est trop tard. — I would go so far as to say that it's too late.

se laisser aller — to let o.s. go

ça va de soi; ça va sans dire — that goes without saying

ça va comme ça (= c'est suffisant) — that's fine, (impatience) that's enough

3. vb aux

(futur immédiat)

Je vais le faire. — I'm going to do it.

Je vais me fâcher. — I'm going to get angry.

Je vais écrire à mes cousins. — I'm going to write to my cousins.

* * *

I.

aller ⇒ Note d'usage verb table: aller

A v aux

1 ( marque le futur) je vais partir I'm leaving; je vais rentrer chez moi/me coucher I'm going home/to bed; j'allais partir I was just leaving; j'allais partir quand il est arrivé I was about to leave when he arrived; l'homme qui allait inventer la bombe atomique the man who was to invent the atomic bomb; il allait le regretter he was to regret it; il va le regretter he'll regret it; elle va avoir un an she'll soon be one; il va faire nuit it'll soon be dark; ça va aller mal○ there'll be trouble; tu vas me laisser tranquille? will you please leave me alone!;

2 ( marque le futur programmé) je vais leur dire ce que je pense I'm going to tell them what I think; elle va peindre sa cuisine en bleu she's going to paint her kitchen blue; j'allais te le dire I was just going to tell you;

3 ( marque le mouvement) aller rouler de l'autre côté de la rue to go rolling across the street; aller valser○ à l'autre bout de la pièce to go flying across the room; aller atterrir○ en plein champ/sur mon bureau to end up in the middle of a field/on my desk;

4 (marque l'inclination, l'initiative) qu'est-ce que tu vas imaginer là? what a ridiculous idea!; va savoir! who knows?; va or allez (donc) savoir ce qui s'est passé who knows what happened?; qu'es-tu allé te mettre en tête? where did you pick up that idea?; qui irait le soupçonner? who would suspect him?; vous n'iriez pas leur dire ça? you're not going to go and say that, are you?; pourquoi es-tu allé faire ça? why did you have to go and do that?; n'allez pas croire une chose pareille! ( pour réfuter) don't you believe it!; ( pour tempérer l'enthousiasme) don't get carried away!; allez y comprendre quelque chose! just try and work that out!;

5 ( marque l'évolution) la situation va (en) se compliquant the situation is getting more and more complicated; aller (en) s'améliorant/s'aggravant to be improving/getting worse; la tristesse ira (en) s'atténuant the grief will diminish.

B vi

1 (se porter, se dérouler, fonctionner) comment vas-tu, comment ça va? how are you?; ça va (bien) I'm fine; les enfants vont bien? are the children all right?; et ta femme/ton épaule, comment ça va? how's your wife/your shoulder?; comment va la santé? how are you keeping?; ça va la vie○? how's life○?; ça va les amours○? how's the love life going?; aller beaucoup mieux to be much better; bois ça, ça ira mieux drink this, you'll feel better; tout va bien pour toi? is everything going all right?; si tout va bien if everything goes all right; vous êtes sûr que ça va? are you sure you're all right?; les affaires vont bien/mal business is good/bad; ça va l'école? how are things at school?; ça ne va pas très fort or bien ( ma santé) I'm not feeling very well; ( la vie) things aren't too good; ( le moral) I'm feeling a bit low; ça pourrait aller mieux, ça va plus ou moins ( réponse) so-so; ça va mal entre eux things aren't too good between them; qu'est-ce qui ne va pas? what's the matter?; la voiture a quelque chose qui ne va pas there's something wrong with the car; tout va pour le mieux everything's fine; tout est allé si vite! it all happened so quickly!; ne pas aller sans peine or mal not to be easy; ne pas aller sans hésitations to take some thinking about; ça va de soi or sans dire it goes without saying; ça devrait aller de soi it should be obvious; ainsi vont les choses that's the way it goes; ainsi va le monde that's the way of the world; ainsi allait la France this was the state of affairs in France; l'amour ne va jamais de soi love is never straightforward; ça va tout seul ( c'est facile) it's a doddle○ GB, it's as easy as pie; ça ne va pas tout seul it's not that easy, it's no picnic○; les choses vont très vite things are moving fast; on fait aller○ struggling on○; ça peut aller○, ça ira○ could be worse○; ça va pas, non○ or la tête○? are you mad○ GB ou crazy○?; ça va pas, non, de crier or gesticuler comme ça○? what's the matter with you, carrying on like that○?; ⇒ pis;

2 ( se déplacer) to go; tu vas trop vite you're going too fast; allez tout droit go straight ahead; aller et venir ( dans une pièce) to pace up and down; ( d'un lieu à l'autre) to run in and out; la liberté d'aller et venir the freedom to come and go at will; je préfère aller à pied/en avion I'd rather walk/fly; les nouvelles vont vite news travels fast; aller d'un pas rapide to walk quickly; je sais aller à bicyclette/cheval I can ride a bike/horse; où vas-tu? where are you going?, where are you off○ to?; je vais en Pologne I'm going to Poland; aller au marché/en ville to go to the market/into town; aller chez le médecin/dentiste to go to the doctor's/dentist's; va dans ta chambre go to your room; je suis allé de Bruxelles à Anvers I went from Brussels to Antwerp; je suis allé jusqu'en Chine/au marché ( et pas plus loin) I went as far as China/the market; ( et c'était loin) I went all the way to China/the market; je préfère ne pas y aller I'd rather not go; allons-y! let's go!; je l'ai rencontré en allant au marché I met him on the way to the market; aller vers le nord to head north; j'y vais ( je m'en occupe) I'll get it; ( je pars)○ I'm going, I'm off○; où va-t-il encore? where is he off to now○?; aller sur or vers Paris to head for Paris; où va-t-on○?, où allons-nous○? fig what are things coming to?, what's the world coming to?; va donc, eh, abruti○! get lost○, you idiot!; ⇒ cruche;

3 (pour se livrer à une activité, chercher un produit) aller à l'école/au travail to go to school/to work; aller à la chasse/pêche to go hunting/fishing; allez-vous à la piscine? do you go to the swimming pool?; il est allé au golf/tennis he's gone to play golf/tennis; aller aux champignons/framboises to go mushroom-/raspberry-picking; aller au pain○ to go and get the bread; dans quelle boulangerie allez-vous? which bakery do you go to?; aller aux courses○ or commissions○ to go shopping; aller au ravitaillement to go and stock up; aller aux nouvelles or informations to go and see if there's any news;

4 ( s'étendre dans l'espace) la route va au village the road leads to the village; la rue va de la gare à l'église the street goes from the station to the church;

5 ( convenir) ma robe/la traduction, ça va? is my dress/the translation all right?; ça va, ça ira○, ça peut aller○ ( en quantité) that'll do; ( en qualité) it'll do; ça va comme ça it's all right as it is; ça ne va pas du tout that's no good at all; ça ne va pas du tout, tu dois mettre une cravate you can't go like that, you have to wear a tie; la traduction n'allait pas the translation was no good; lundi ça (te) va? would Monday suit you ou be okay○?; une soupe, ça (te) va? how about some soup?; va pour une soupe○ soup is okay○; ça irait si on se voyait demain? would it it be all right if we met tomorrow?; ça va si je porte un jean? can I wear jeans?; si le contrat ne te va pas, ne le signe pas don't sign the contract if you're not happy with it; si ça va pour toi, ça va pour moi○ or ça me va○ if it's okay by you, it's okay by me○; ça n'irait pas du tout ( inacceptable) that would never do; ma scie ne va pas pour le métal my saw is no good for metal; ça te va bien de faire la morale/parler comme ça○ iron you're hardly the person to preach/make that sort of remark;

6 (être de la bonne taille, de la bonne forme) aller à qn to fit sb; tes chaussures sont trop grandes, elles ne me vont pas your shoes are too big, they don't fit me; cette vis/clé ne va pas this screw/key doesn't fit;

7 (flatter, mettre en valeur) aller à qn to suit sb; le rouge ne me va pas or me va mal red doesn't suit me; sa robe lui allait (très) bien her dress really suited her; le rôle t'irait parfaitement the part would suit you perfectly; ta cravate ne va pas avec ta chemise your tie doesn't go with your shirt; les tapis vont bien ensemble the rugs go together well; les meubles vont bien ensemble the furniture all matches; je trouve que ta sœur et son petit ami vont très bien ensemble I think your sister and her boyfriend are ideally suited;

8 ( se ranger) to go; les assiettes vont dans le placard the plates go in the cupboard; la chaise pliante va derrière la porte de la cuisine the folding chair goes behind the kitchen door;

9 ( faculté) pouvoir aller dans l'eau to be waterproof; le plat ne va pas au four the dish is not ovenproof;

10 ( dans une évaluation) la voiture peut aller jusqu'à 200 km/h the car can do up to 200 km/h; certains modèles peuvent aller jusqu'à 1 000 euros some models can cost up to 1,000 euros; une peine allant jusqu'à cinq ans de prison a sentence of up to five years in prison;

11 ( en arriver à) aller jusqu'au président to take it right up to the president; aller jusqu'à mentir/tuer to go as far as to lie/kill; leur amour est allé jusqu'à la folie their love bordered on madness;

12 ( dans le temps) aller jusqu'en 1914 to go up to 1914; pendant la période qui va du 8 février au 13 mars between 8 February and 13 March; la période qui va de 1918 à 1939 the period between 1918 and 1939; l'offre va jusqu'à jeudi the offer lasts until Thursday; le contrat allait jusqu'en 1997 the contract ran until 1997; va-t-on vers une nouvelle guerre? are we heading for another war?; aller sur ses 17 ans to be going on 17;

13 (agir, raisonner) vas-y doucement or gentiment, le tissu est fragile careful, the fabric is delicate; ils n'y sont pas allés doucement avec les meubles○ they were rather rough with the furniture; tu vas trop vite you're going too fast; vas-y, demande-leur! ( incitation) go on, ask them!; vas-y, dis-le! ( provocation) come on, out with it!; allons, allez! (pour encourager, inciter) come on!; j'y vais○ ( je vais agir) here we go!; si tu vas par là or comme ça, rien n'est entièrement vrai if you take that line, nothing is entirely true;

14 ( contribuer) y aller de sa petite larme to shed a little tear; y aller de sa petite chanson to do one's party piece; y aller de ses économies to dip into one's savings; y aller de sa personne to pitch in; y aller de 100 euros Jeux to put in 100 euros;

15 ○( se succéder) ça y va la vodka avec lui he certainly gets through the vodka; ça y allait les coups the fur was flying○;

16 ( servir) où est allé l'argent? where has the money gone?; l'argent ira à la réparation de l'église the money will go toward(s) repairing the church; l'argent est allé dans leurs poches they pocketed the money;

17 ( enfreindre) aller contre la loi [personne] to break the law; [acte] to be against the law; je ne peux pas aller contre ce qu'il a décidé I can't go against his decision.

C s'en aller vpr

1 (partir, se rendre) il faut que je m'en aille I must go ou leave; je m'en vais en Italie cet été I'm going to Italy this summer; je m'en vais du Japon l'année prochaine I'll be leaving Japan next year; va-t'en! go away!; s'en aller faire les courses/en vacances/au travail to go off to do the shopping/on vacation/to work; ils s'en allaient chantant† they went off singing;

2 ( disparaître) les nuages vont s'en aller the clouds will clear away; la tache ne s'en va pas the stain won't come out; avec le temps, tout s'en va everything fades with time; les années s'en vont the years go by;

3 fml ( mourir) to pass away;

4 (avoir l'intention de, essayer) je m'en vais leur dire ce que je pense I'm going to tell them what I think; ne t'en va pas imaginer une chose pareille ( pour réfuter) don't you believe it!; ( pour tempérer l'enthousiasme) don't get carried away!; va-t'en savoir ce qu'il a voulu dire! who knows what he meant?

D v impers

1 ( être en jeu) il y va de ma réputation my reputation is at stake; il y va de ta santé your health is at stake, you're putting your health at risk;

2 ( se passer) il en va souvent ainsi that's often what happens; tout le monde doit aider et il en va de même pour toi everyone must help, and that goes for you too; il en ira de même pour eux the same goes for them; il en va autrement en Corée things are different in Korea; il en ira de lui comme de ses prédécesseurs he'll go the same way as his predecessors;

3 Math 40 divisé par 12 il y va 3 fois et il reste 4 12 into 40 goes 3 times with 4 left over.

II.

aller nm

1 ( trajet) j'ai fait une escale à l'aller I made a stopover on the way out; j'ai pris le bus à l'aller ( en allant là) I took the bus there; ( en venant ici) I took the bus here; l'aller a pris trois heures the journey there took three hours; il n'arrête pas de faire des allers et retours entre chez lui et son bureau he keeps running to and fro from his house to the office; je suis pressé, je ne fais que l'aller et le retour○ I'm in a hurry, I've just popped in○; billet aller gén single ticket GB, one-way ticket US; ( d'avion) one-way ticket; billet aller (et) retour return ticket GB, round trip (ticket) US;

2 ( ticket) aller (simple) single (ticket); deux allers (pour) Lille two singles to Lille; aller (et) retour return ticket;

3 Sport ( match) first leg; à l'aller in the first leg; match or rencontre aller first leg.

I

[ale] nom masculin

1. [voyage] outward journey

je suis passé les voir à l'aller I dropped in to see them on the way (there)

l'avion était en retard à l'aller et au retour the flight was delayed both ways

un aller (et) retour a round trip

faire des allers et retours [personne, document] to go back and forth, to shuttle back and forth

ne faire qu'un ou que l'aller et retour: je vais à la banque mais je ne fais qu'un aller et retour I'm going to the bank, but I'll be right back

2. [billet]

aller (simple) single (ticket) (UK), one-way ticket (US)

aller (et) retour return (UK) ou round-trip (US) (ticket)

3. (familier)

aller et retour [gifle] slap

II

[ale] verbe auxiliaire

1. (suivi de l'infinitif) [exprime le futur proche] to be going ou about to

tu vas tomber! you're going to fall!, you'll fall!

attendez-le, il va arriver wait for him, he'll be here any minute now

j'allais justement te téléphoner I was just going to phone you, I was on the point of phoning you

il va être 5 h it's going on 5

[pour donner un ordre]

tu vas faire ce que je te dis, oui ou non? will you do as I say or won't you?

2. (suivi de l'infinitif) [en intensif] to go

ne va pas croire/penser que... don't go and believe/think that...

tu ne vas pas me faire croire que tu ne savais rien! you can't fool me into thinking that you didn't know anything!

que n'iront-ils pas s'imaginer! God knows what they'll think!

où est-elle? — allez savoir! where is she? — God knows!

allez expliquer ça à un enfant de 5 ans! try and explain ou try explaining that to a 5-year-old!

3. [exprime la continuité] (suivi du gérondif)

aller en: aller en s'améliorant to get better and better, to improve

aller en augmentant to keep increasing

aller en diminuant: le bruit allait en diminuant the noise was getting fainter and fainter

(suivi du participe présent)

aller croissant

a. [tension] to be rising

b. [nombre] to be rising ou increasing

————————

[ale] verbe intransitif

A.[EXPRIME LE MOUVEMENT]

1. [se déplacer] to go

qui va là? who goes there?

va vite!

a. hurry up!

b. [à un enfant] run along (now)!

vous alliez à plus de 90 km/h [en voiture] you were driving at ou doing more than 90 km/h

aller (et) venir

a. [de long en large] to pace up and down

b. [entre deux destinations] to come and go, to go to and fro

je n'ai fait qu'aller et venir toute la matinée I was in and out all morning

2. [se rendre - personne]

aller à to go to

en allant à Limoges on the way to Limoges

aller à la mer/à la montagne to go to the seaside/mountains

aller à l'université

a. [bâtiment] to go to the university

b. [institution] to go to university ou college

aller à la chasse/pêche to go hunting/fishing

où vas-tu? where are you going?

comment y va-t-on? how do you get there?

y aller: il y est allé en courant he ran there

on y va! let's go!

j'irai en avion/voiture I'll fly/drive, I'll go by plane/car

aller chez: aller chez un ami to go to see a friend, to go to a friend's

tu n'iras plus chez eux, tu m'entends? you will not visit them again, do you hear me?

aller dans: il a peur d'aller dans l'eau he's afraid to go into the water

je vais dans les Pyrénées I'm going to the Pyrenees

aller en: aller en Autriche to go ou to travel to Austria

aller en haut/bas to go up/down

aller vers: j'allais vers le nord I was heading ou going north

3. (suivi de l'infinitif) [pour se livrer à une activité]

aller faire quelque chose to go and do something, to go do something (US)

je vais faire mes courses tous les matins I go shopping every morning

va ramasser les poires dans le jardin go and pick the pears in the garden

va voir là-bas si j'y suis! (très familier) push off!, clear off!

va te faire voir (très familier) ou te faire foutre! (vulgaire) get lost! ou (UK) stuffed! (très familier), go to hell!

4. [mener - véhicule, chemin] to go

cette rue va vers le centre this street leads towards the city centre

aller droit au cœur de quelqu'un to go straight to somebody's heart

5. [fonctionner - machine] to go, to run ; [ - moteur] to run ; [ - voiture, train] to go

6. [se ranger - dans un contenant] to go, to belong ; [ - dans un ensemble] to fit

7. [être remis]

aller à to go to

l'argent collecté ira à une œuvre the collection will go ou be given to a charity

B.[S'ÉTENDRE]

1. [dans l'espace]

aller de... à...: leur propriété va de la rivière à la côte their land stretches from the river to the coast

le passage qui va de la page 35 à la page 43 the passage which goes from page 35 to page 43

aller jusqu'à

a. [vers le haut] to go ou to reach up to

b. [vers le bas] to go ou to reach down to

c. [en largeur, en longueur] to go to, to stretch as far as

2. [dans le temps]

aller de... à... to go from... to...

aller jusqu'à [bail, contrat] to run till

3. [dans une série]

aller de... à... to go ou to range from... to...

aller jusqu'à: les prix vont jusqu'à 8.000 euros prices go as high as 8,000 euros

C.[PROGRESSER]

1. [se dérouler]

aller vite/lentement to go fast/slow

plus ça va...: plus ça va, moins je comprends la politique the more I see of politics, the less I understand it

plus ça va, plus je l'aime I love her more each day

2. [personne]

aller jusqu'à: j'irai jusqu'à 1.000 euros pour le fauteuil I'll pay ou go up to 1,000 euros for the armchair

j'irais même jusqu'à dire que... I would even go so far as to say that...

sans aller jusque-là without going that far

aller sur ou vers [approcher de]: il va sur ou vers la cinquantaine he's getting on for ou going on 50

elle va sur ses cinq ans she's nearly ou almost five, she'll be five soon

aller à la faillite/l'échec to be heading for bankruptcy/failure

aller à sa ruine to be on the road to ruin

où va-t-on ou allons-nous s'il faut se barricader chez soi? what's the world coming to if people have to lock themselves in nowadays?

allons (droit) au fait let's get (straight) to the point

aller au plus pressé to do the most urgent thing first

D.[ÊTRE DANS TELLE OU TELLE SITUATION]

1. [en parlant de l'état de santé]

bonjour, comment ça va? — ça va hello, how are you? — all right

comment va la santé?, comment va? (familier) how are you keeping?

ça va? [après un choc] are you all right?

ça ne va pas du tout I'm not at all well

aller bien: je vais bien I'm fine ou well

ça va bien? are you OK?

aller mieux: elle va beaucoup mieux she's (feeling) much better

aller mal: il va mal he's not at all well, he's very poorly

ça va pas (bien) ou la tête!, ça va pas, non? (familier) you're off your head!, you must be mad!

ça va? — on fait aller (familier) ou il faut faire aller (familier) how are you? — mustn't grumble

2. [se passer]

comment vont les affaires? — elles vont bien how's business? — (it's doing) OK ou fine

ça va de moins en moins bien entre eux things have gone from bad to worse between them

les choses vont ou ça va mal things aren't too good ou aren't going too well

obéis-moi ou ça va mal aller (pour toi)! do as I say or you'll be in trouble!

comment ça va dans ton nouveau service? how are you getting on ou how are things in the new department?

quelque chose ne va pas? is there anything wrong ou the matter?

ça ne va pas tout seul ou sans problème it's not an ou it's no easy job

et le travail, ça va comme tu veux? (familier) is work going all right?

E.[EXPRIME L'ADÉQUATION]

1. [être seyant]

aller (bien) à quelqu'un

a. [taille d'un vêtement] to fit somebody

b. [style d'un vêtement] to suit somebody

le bleu lui va blue suits her, she looks good in blue

ça ne te va pas de parler vulgairement coarse language doesn't suit ou become you

ça te va bien de donner des conseils! (ironique) you're a fine one to give advice!

cela te va à ravir ou à merveille that looks wonderful on you, you look wonderful in that

2. [être en harmonie]

aller avec: aller avec quelque chose to go with ou to match something

j'ai acheté un chapeau pour aller avec ma veste I bought a hat to go with ou to match my jacket

aller ensemble

a. [couleurs, styles] to go well together, to match

b. [éléments d'une paire] to belong together

ils vont bien ensemble, ces deux-là! those two make quite a pair!

je trouve qu'ils vont très mal ensemble I think (that) they're an ill-matched couple ou they make a very odd pair

3. [convenir]

la clé de 12 devrait aller spanner number 12 should do (the job)

nos plats vont au four our dishes are oven-proof

tu veux de l'aide? — non, ça ira! do you want a hand? — no, I'll manage ou it's OK!

tu ne rajoutes pas de crème? — ça ira comme ça don't you want to add some cream? — that'll do (as it is) ou it's fine like this

ça ira pour aujourd'hui that'll be all for today, let's call it a day

pour un studio, ça peut aller as far as bedsits (UK) ou studio apartments (US) go, it's not too bad

aller à quelqu'un: on dînera après le spectacle — ça me va we'll go for dinner after the show — that's all right ou fine by me ou that suits me (fine)

F.[LOCUTIONS]

allez, un petit effort come on, put some effort into it

allez, je m'en vais! right, I'm going now!

zut, j'ai cassé un verre! — et allez (donc), le troisième en un mois! damn! I've broken a glass! — well done, that's the third in a month!

allez ou allons donc! [tu exagères] go on ou get away (with you)!,come off it!

allez-y! go on!, off you go!

allons-y! let's go!

allons-y, ne nous gênons pas! (ironique) don't mind me!

allons bon, j'ai perdu ma clef maintenant! oh no, now I've lost my key!

allons bon, voilà qu'il recommence à pleurer! here we go, he's crying again!

c'est mieux comme ça, va! it's better that way, you know!

(espèce de) frimeur, va! (familier) you show-off!

va donc, eh minable! (familier) get lost, you little creep!

ça va (familier) , ça va bien (familier) , ça va comme ça (familier) OK

je t'aurai prévenu! — ça va, ça va! don't say I didn't warn you! — OK, OK!

ça va comme ça hein, j'en ai assez de tes jérémiades! just shut up will you, I'm fed up with your moaning!

y aller (familier) : une fois que tu es sur le plongeoir, il faut y aller! once you're on the diving board, you've got to jump!

quand faut y aller, faut y aller when you've got to go, you've got to go

y aller [le faire]: vas-y doucement, c'est fragile gently ou easy does it, it's fragile

vas-y mollo avec le vin! (familier) go easy on the wine!

comme tu y vas (familier) /vous y allez (familier) : j'en veux 30 euros — comme tu y vas! I want 30 euros for it — isn't that a bit much?

ça y va: (familier) ça y va, les billets de 10 euros! 10 euro notes are going as if there was no tomorrow!

y aller de: aux réunions de famille, il y va toujours d'une ou de sa chansonnette every time there's a family gathering, he sings a little song

elle y est allée de sa petite larme (humoristique) she had a little cry

il ou cela ou ça va de soi (que) it goes without saying (that)

il ou cela ou ça va sans dire (que) it goes without saying (that)

il y va de: il y va de ta vie/carrière/réputation your life/career/reputation is at stake

il en va de... comme de...: il en va de la littérature comme de la peinture it's the same with literature as with painting

il en va de même pour: il n'en va pas de même pour toi the same doesn't apply to you

il en va autrement: il en irait autrement si ta mère était encore là things would be very different if your mother was still here

va pour le Saint-Émilion! (familier) all right ou OK then, we'll have the Saint-Emilion!

tout le monde est égoïste, si tu vas par là! everybody's selfish, if you look at it like that!

————————

s'en aller verbe pronominal intransitif

1. [partir - personne] to go

je lui donnerai la clé en m'en allant I'll give him the key on my way out

va-t'en! go away!

tous les jeunes s'en vont du village all the young people are leaving the village

va-t'en de là! get away from there!

2. [se défaire, se détacher] to come undone

3. (soutenu) [mourir - personne] to die, to pass away

4. [disparaître - tache] to come off, to go (away) ; [ - son] to fade away ; [ - forces] to fail ; [ - jeunesse] to pass ; [ - lumière, soleil, couleur] to fade (away) ; [ - peinture, vernis] to come off

ça s'en ira au lavage/avec du savon it'll come off in the wash/with soap

leur dernière lueur d'espoir s'en est allée their last glimmer of hope has gone ou vanished

5. (suivi de l'infinitif) [en intensif]

il s'en fut trouver le magicien off he went to find the wizard

je m'en vais lui dire ses quatre vérités! (familier) I'm going to tell her a few home truths!

Dictionnaire Français-Anglais > aller

11 tulla

verb + translatiivissa oleva adjektiivi

devenir + adjectif (traduction explicative) auxiliaire être; participe passé: devenu

Expl réalisations diverses (= différents verbes plus spécifiques employés à la place de devenir // quoi qu'avec le même sens // en fonction des adjectifs utilisés

Ex1 Mon mari est tombé (=devenu) malade.

Ex2 Il a beaucoup vieilli (= devenu vieux) depuis quelque temps.

verb + verbi = futuuri

futur (cf. explication)

Expl illustration de l'emploi du futur pour n'importe quel verbe (cette entrée du dictionnaire se justifie uniquement par référence à une particularité du finnois; axe finnois-autres langues)

Ex1 Le mal a toujours existé et il existera toujours, alors autant nous y habituer!

verb ennen/jälkeen jotakin

venir avant/après qqch auxiliaire être; participe passé: venu

Syn suivre (=venir après), précéder (=venir avant)

Ex1 Dans l'ordre alphabétique, le B vient après le A.

Ex2 Le K vient avant le L.

verb ikään/johtopäätökseen

atteindre + objet direct

Ex1 Notre fils a atteint sa majorité.

parvenir à auxiliaire être; participe passé: parvenu

Syn arriver à

Ex1 Je ne suis pas encore parvenu au résultat espéré mais je suis persuadé que ce n'est plus qu'une question de temps.

arriver à auxiliaire être

Syn parvenir à

Ex1 Je ne suis pas encore arrivé à une conclusion définitive dans ma réflexion.

verb intrans./maailmaan

venir au monde (traduction explicative)

Expl naître (cf. autres "réalisations" possibles de la même idée; cf. 2ème phrase d'exemple)

Ex1 L'enfant tant attendu est venu au monde par une sombre nuit d'hiver dans une maternité mal chauffée.

Ex2 Le papa ne put retenir quelques larnes d'émotion lorsque la sage-femme lui annonça la naissance d'une petite fille.

verb intrans.

s'amener familier

Expl venir, arriver sur les lieux

Syn radiner sa fraise (encore plus familier, voire argotique), rappliquer (familier)

Ex1 Vite, vite, amène-toi. Viens voir ce que j'ai trouvé!

Ex2 Il a le chic pour s'amener toujours au moment le plus inopportun.

être bientôt là (au futur)

Expl en parlant d'une date, d'un évènement qui approche

Ex1 Noël sera bientôt là.

verb jokin (nälkä/jano/kiire/kylmä/kuuma...)

commencer à avoir faim/soif...

Expl ressentir les premiers symptomes de (la faim, de la soif...)

Ex1 Je commence à avoir très faim après toute une après-midi à arracher les mauvaises herbes dans le jardin.

verb jokin

se former

Expl par exemple une blessure, une cicatrice (autres réalisations possibles, cf. 2ème exemple)

Ex1 Il s'est formé sur son visage de vieux corsaire une longue balafre héritée d'une blessure dont il avait écopé lors d'un duel au sabre.

Ex2 Il s'est fait une blessure en marchant pieds nus sur des débris de verre.

tomber (langue parlée, registre familier) auxiliaire être

Expl intervenir/se produire/avoir lieu

Ex1 Le but de la victoire est "tombé" (= est intervenu, a été marqué) à la dernière minute des prolongations, épargnant à l'équipe gagnante le suspense éprouvant des tirs au but.

Ex2 Sa visite à l'improviste est tombée au plus mauvais moment.

faire

Expl avoir (en soi) les qualités requises pour être qqch

Syn avoir l'étoffe d'un(e)

Ex1 Je suis certain qu'elle fera une bonne mère, elle sait si bien s'y prendre avec les enfants.

Ex2 Ces fleurs feront un beau bouquet.

verb joksikin/jostakusta tulee jokin

devenir qqn devient qqch auxiliaire être; participe passé: devenu

Ex1 Il est devenu un ouvrier modèle et sûr de sa valeur.

devenir qqn devient qqch auxiliaire être; participe passé: devenu

Ex1 Mon frère fait des études pour devenir médecin.

Ex2 Il est devenu un ouvrier modèle et sûr de sa valeur.

verb jollekulle jokin tauti/kohtaus

avoir sujet: qqn; objet: une maladie etc. participe passé: eu

Expl être frappé par

Ex1 Elle a eu une crise d'épilepsie.

Ex2 Moi aussi, j'ai eu la grippe.

verb jonkun/jonkin tahon tehtäväksi

échoir à

Expl être confié/remis/déféré/transmis/laissé à qqn/à une instance donnée pour traitement (en parlant d'un dossier etc)

Syn revenir (à), incomber (à)

Ex1 Ce dossier vous échoit, que vous le vouliez ou non. Alors mettez-vous au travail. Le ministre attend votre rapport vendredi en huit.

revenir à

Expl être confié/remis/déféré/transmis/laissé à qqn/à une instance donnée pour traitement (en parlant d'un dossier etc)

Syn échoir (à), incomber (à)

Ex1 Ce dossier lui revient de droit en vertu de sa longue expérience des affaires de proxénétisme.

incomber à

Expl être confié/remis/déféré/transmis/laissé à qqn/à une instance donnée pour traitement (en parlant d'un dossier etc)

Syn revenir (à), échoir (à)

Ex1 Je me demande à quel juge d'instruction incombera cette affaire délicate.

verb jonnekin jostakin

venir de à auxiliaire être; participe passé: venu

Syn arriver

Ex1 Je suis venu hier de Stockholm.

Ex2 Mon ami est venu hier à Helsinki pour assister à une conférence.

arriver de à auxiliaire être

Syn venir

Ex1 Je suis arrivé hier de Stockholm.

Ex2 Mon ami est arrivé hier à Helsinki pour assister à une conférence.

verb jonnekin

apposer (sa signature)

Expl écrire (sa signature etc) en un endroit précis (sur un formulaire etc)

Ex1 Veuillez apposer votre signature (= signer) au bas de la page!

verb jostakin

partir de

Expl tirer son origine de, être motivé par, venir de (à propos de sentiments etc.)

Syn provenir (de)

Ex1 Sois indulgent avec lui; c'est vrai qu'il est un peu balourd mais ses remarques partaient d'un bon sentiment et il ne voulait sûrement pas te vexer.

Ex2 Ses paroles de consolation étaient totalement sincères. Elles partaient tout droit du cœur.

venir de quelque part

Expl avoir comme point d'origine un endroit donné (autres réalisations possibles plus spécifiques suivant les objets considérés)

Syn provenir de, tirer son origine de

Ex1 Cette route sinueuse vient de la petite ville que tu voix là-bas au loin au fond de la vallée.

Ex2 Ce cours d'eau prend sa source dans les Vosges.

verb jotakin jostakin

s'écouler de qqch

Expl idée de sortir de quelque part, de faire irruption (par ex. en parlant d'un liquide); différentes réalisations (cf. exemples)

Syn sortir de, jaillir, faire irruption, s'échapper de

Ex1 Un jet de sang jaillit de sa blessure béante.

Ex2 Une coulée de lave bouillante s'échappait du cratère.

sortir de qqch

Expl idée de sortir de quelque part, de faire irruption (par ex. en parlant d'un liquide); différentes réalisations (cf. exemples)

Syn s'écouler, s'échapper, jaillir, faire irruption

Ex1 Il ne sort pas une goutte d'eau de ce robinet. Il faudra faire venir un plombier.

Ex2 Une épaisse fumée malodorante s'échappait de la cheminée de l'usine.

sortir de qqch (traduction explicative)

Expl idée de sortir de quelque part, de faire irruption (par ex. en parlant d'un liquide); différentes réalisations (cf. exemples)

Syn s'écouler, s'échapper, jaillir, faire irruption

Ex1 Il ne sort pas une goutte d'eau de ce robinet. Il faudra faire venir un plombier.

Ex2 Une épaisse fumée malodorante s'échappait de la cheminée de l'usine.

s'écouler de qqch (traduction explicative)

Expl idée de sortir de quelque part, de faire irruption (par ex. en parlant d'un liquide); différentes réalisations (cf. exemples)

Syn sortir de, jaillir, faire irruption, s'échapper de

Ex1 Un jet de sang jaillit de sa blessure béante.

Ex2 Une coulée de lave bouillante s'échappait du cratère.

verb jotakin/jokin jollekulle

recevoir participe passé: reçu

Expl être le destinataire de qqch (par ex. une lettre, un journal etc); autres réalisations possibles de la même idée (cf. exemples)

Ex1 J'ai reçu une lettre m'annonçant que le versement de mon allocation chômage cesserait le mois prochain.

Ex2 Est-ce que tu es abonné à un journal?

verb jotakin

tomber avec structure impersonnelle

Expl en parlant des précipitations (pluie, neige, etc)

Ex1 Il est tombé beaucoup de pluie cette année (=il a beaucoup plu).

y avoir avec structure impersonnelle

Expl en parlant des précipitations (pluie, neige, etc)

Ex1 Il y a eu beaucoup de neige cette année (= il a beaucoup neigé).

avoir à 1re pers. du pl.

Expl en parlant des précipitations (pluie, neige, etc)

Ex1 Nous avons eu beaucoup de neige cette année (= il a beaucoup neigé).

Ex2 Je parie que nous aurons de la neige demain.

y avoir

Expl en parlant d'une récolte

Ex1 Cette année, il y a eu une récolte record de fraises.

Ex2 Si la météo continue comme ça, il y aura une très bonne récolte.

verb maksamaan/hinnaksi

revenir à (prix)

Expl coûter

Syn coûter

Ex1 Ce divan est revenu à 1000 euros.

Ex2 Cette voiture d'occasion m'est revenue à 500 euros.

coûter

Syn revenir à

Ex1 Ce divan a coûté 1000 euros.

Ex2 Cette voiture m'a coûté 50 000 euros.

verb näkyviin/eteen

apparaître auxiliaire être; participe passé: apparu

Syn paraître, se montrer, surgir

Ex1 Notre vieille demeure apparut brusquement devant nous à la sortie du virage.

Ex2 Les vestiges d'une cité oubliée apparurent soudain aux yeux des archéologues.

surgir

Syn apparaître, paraître, se montrer

Ex1 Les vestiges d'une cité antique surgirent soudain d'un oubli millénaire sous le regard émerveillé des archéologues.

verb tehdä jotain (usein yks. 3.)

devoir + inf.

Ex1 Les organisateurs du spectacle doivent veiller au respect des consignes de sécurité et s'assurer que tout soit en règle vis-à-vis des autorités.

Ex2 Combien d'exercice un adulte normalement constitué doit-il faire par semaine pour rester en bonne santé?

être tenu de + inf. (style administratif)

Ex1 Les organisateurs du concert sont tenus de respecter les normes fixant le niveau maximum de décibels.

Ex2 Les candidats à l'oral de rattrapage sont tenus de se présenter à l'accueil de l'établissement où se dérouleront les épreuves à 8 h 30 au plus tard.

falloir que (construction impersonnelle)

Ex1 Il faut que vous teniez compte des consignes qui vous ont été données.

Ex2 Il faudra que vous soyez en mesure de présenter tous les justificatifs demandés.

verb tehtyä/tehneeksi jotain

faire qqch sur l'inspiration du moment (cf. réalisations dans les phrases d'exemple)

Expl se laisser aller à faire qqch, faire qqch spontanément/à l'improviste/de manière improvisée, faire qqch à son corps défendant (=contre son gré)

Ex1 Chérie, devine ce que j'ai fait cet après-midi sur l'inspiration du moment: je feuilletais oisivement des prospectus de voyage et puis je me suis dit: "Et pourquoi pas après tout?"; fais tes valises, nous partons lundi pour Madère!

verb tekemään jotain

venir faire qqch

Ex1 Venez manger! (= à table!) Le repas est prêt.

Ex2 Je viendrai te chercher à ton travail à 16 h pile.

verb tekemään jotakin

venir faire qqch

Ex1 Venez manger! (= à table!) Le repas est prêt.

Ex2 Je viendrai te chercher à ton travail à 16 h pile.

verb tulla kuluneeksi

faire nombre d'années + que

Ex1 Cette année, cela fera 150 ans que naquit ce célèbre écrivain.

passer nombre d'années depuis que

Ex1 150 années sont passées (ou: il s'est passé 150 ans) depuis la naissance (ou: depuis que naquit/qu'est né) du célèbre écrivain.

verb vastaan

apparaître auxiliaire être; participe passé: apparu

Syn paraître, se montrer, surgir

Ex1 Notre vieille demeure apparut brusquement devant nous à la sortie du virage.

Ex2 Les vestiges d'une cité oubliée apparurent soudain aux yeux des archéologues.

Suomi-ranska sanakirja > tulla

12 être

être [εtʀ]

━━━━━━━━━

1. linking verb

2. auxiliary verb

3. intransitive verb

4. impersonal verb

5. masculine noun

━━━━━━━━━

➭ TABLE 61

━━━━━━━━━━━━━━━━━

► Pour les locutions comme être en colère, c'est dommage, reportez-vous à l'autre mot.

━━━━━━━━━━━━━━━━━

1. <

   a. to be

• le ciel est bleu the sky is blue

• soyez sages ! be good!

• il était fatigué he was tired

• elle est traductrice she's a translator

• il est tout pour elle he's everything to her

• il n'est plus rien pour moi he doesn't mean anything to me any more

• nous sommes dix à vouloir partir ten of us want to go

► être de

• nous sommes de la même religion we are of the same faith

• être de l'expédition to take part in the expedition

• être de noce to be at a wedding

• je ne serai pas du voyage I won't be going

• elle est des nôtres she's one of us ; ( = elle vient avec nous) she's coming with us

• serez-vous des nôtres demain ? will you be coming tomorrow?

   b. (date) on est le 12 janvier

• nous sommes le 12 janvier it's 12 January

• on était en juillet it was in July

• quel jour sommes-nous ? (date) what's the date today? ; (jour) what day is it today?

2. <

   a. (passif) to be

• être fabriqué par... to be made by...

• il est soutenu par son patron he is backed up by his boss

• elle n'a pas été invitée she hasn't been invited

   b. (temps composés) to have

━━━━━━━━━━━━━━━━━

► Les temps composés anglais sont généralement formés avec le verbe to have et non to be.

━━━━━━━━━━━━━━━━━

► Les temps composés français ne se traduisent pas toujours par des temps composés anglais: le passé composé français peut se traduire soit par le prétérit, soit par le parfait anglais, selon le contexte.

━━━━━━━━━━━━━━━━━

• il est mort hier he died yesterday

• il est parti hier he left yesterday

• est-il déjà passé ? has he been already?

• nous étions montés we had gone upstairs

   c. (verbes pronominaux) elle s'est regardée dans la glace she looked at herself in the mirror

• elle s'était endormie she had fallen asleep

• ils se sont regardés avec méfiance they looked at each other suspiciously

3. <

   a. to be

• elle n'est plus she is no more

• le meilleur homme qui soit the kindest man imaginable

• le village est à 10 km d'ici the village is 10km from here

• où étais-tu ? where were you?

   b. ( = aller)

━━━━━━━━━━━━━━━━━

► Lorsque avoir été décrit un déplacement, il est rendu le plus souvent par to go ; lorsqu'il exprime le fait de s'être trouvé quelque part, il se traduit par to be.

━━━━━━━━━━━━━━━━━

• il n'avait jamais été à Londres he'd never been to London

• as-tu déjà été à l'étranger ? -- oui j'ai été en Italie l'an dernier have you ever been abroad? -- yes I went to Italy last year

• elle a été lui téléphoner she's gone to phone him

• il a été dire que c'était de ma faute he went and said that it was my fault

4. <

   a. ► il est + adjectif it is

• il est étrange que... it's odd that...

• il a été facile de le convaincre it was easy to convince him

   b. ► il est (pour dire l'heure) it is

• il est 10 heures it's 10 o'clock

• il était 8 heures quand il est arrivé it was 8 o'clock when he arrived

• quelle heure est-il ? what time is it?

   c. ► il est + nom (literary) (nom singulier) there is ; (nom pluriel) there are

• il est un pays où... there is a country where...

• il est des gens qui... there are people who...

• il était une fois... once upon a time there was...

   d. ► c'est, ce sont + nom ou pronom

• c'est le médecin (en désignant) that's the doctor ; (au téléphone, à la porte) it's the doctor

• c'est une voiture rapide it's a fast car

• ce sont de bons souvenirs they are happy memories

━━━━━━━━━━━━━━━━━

► En anglais, to be se met au temps de l'action décrite.

━━━━━━━━━━━━━━━━━

• c'est une voiture rouge qui l'a renversé it was a red car which knocked him down

━━━━━━━━━━━━━━━━━

► Notez l'emploi possible d'un auxiliaire en anglais pour traduire les propositions tronquées.

━━━━━━━━━━━━━━━━━

• qui a crié ? -- c'est lui who shouted? -- he did or it was him

   e. ► c'est + adjectif it is

• c'est impossible it's impossible

• c'était formidable it was wonderful

• c'est vrai that's true

• ça c'est vrai ! that's true!

• un hôtel pas cher, c'est difficile à trouver it's not easy to find a cheap hotel

• voler, c'est quelque chose que je ne ferai jamais stealing is something I'll never do

   f. (locutions)

► c'est... qui

• c'est le vent qui a emporté la toiture it was the wind that blew the roof off

• c'est eux or ce sont eux qui mentaient they are the ones who were lying

• c'est toi qui le dis ! that's what you say!

• c'est moi qu'on attendait it was me they were waiting for► c'est... que

• c'est une bonne voiture que vous avez là that's a good car you've got there

• c'est ici que je l'ai trouvé this is where I found it

• c'était elle que je voulais rencontrer she was the one I wanted to meet

• ne partez pas, c'est à vous que je veux parler don't go, it's you I want to talk to► c'est que (pour expliquer)

quand il écrit, c'est qu'il a besoin d'argent when he writes, it's because he needs money

• c'est que je le connais bien ! I know him so well!

• c'est qu'elle n'a pas d'argent it's because she has no money ; (exclamatif) but she has no money!► ce n'est pas que

• ce n'est pas qu'il soit beau ! it's not that he's good-looking!► est-ce que ?

• est-ce que c'est vrai ? is it true?

• est-ce que vous saviez ? did you know?

• est-ce que tu m'entends ? can you hear me?

• est-ce que c'est toi qui l'as battu ? was it you who beat him?

• quand est-ce que ce sera réparé ? when will it be fixed?

• où est-ce que tu l'as mis ? where have you put it?► n'est-ce pas ? → n'est-ce pas

► ne serait-ce if only

• ne serait-ce que pour quelques jours if only for a few days

• ne serait-ce que pour nous ennuyer if only to annoy us

5. <

   a. ( = créature) being

• être humain human being

• être vivant living being

   b. ( = individu) person

• les êtres qui nous sont chers our loved ones

• un être cher a loved one

• c'était un être merveilleux he was a wonderful person

* * *

I ɛtʀ
verbe intransitif (+ v avoir)

1)

il n'est pas jusqu'à l'Antarctique qui ne soit pollué — even the Antarctic is polluted

il en est de Pierre comme de Paul — it is the same with Pierre as with Paul

voilà ce qu'il en est — ( présentation) this is how it is; ( conclusion) that's how it is

il n'en est rien — this isn't at all the case

il en sera toujours ainsi — it will always be so

il en a été de même — it was the same

qu'en est-il de...? — what's the news on...?

2)

je suis à vous tout de suite/dans un instant — I'll be with you right away/in a minute

je suis à vous — I'm all yours

être à ce qu'on fait — to have one's mind on what one is doing

elle est toujours à se plaindre — she's always complaining

3)

il n'est plus — euph he's no longer with us

ce temps n'est plus — these days are gone

fût-il duc/en cristal — even if he were a duke/it were made of crystal

n'était leur grand âge — were it not for their advanced age

ne serait-ce qu'en faisant — if only by doing

ne fût-ce qu'un instant — if only for a moment

fût-ce pour des raisons humanitaires — if only on humanitarian grounds

••

on ne peut pas être et avoir été — Proverbe you can't stay young forever

••

être I

Généralités

Dans la plupart des situations exprimant l'existence, l'identité, la localisation, la qualité, être sera traduit par to be: je pense donc je suis = I think therefore I am; le soleil est une étoile = the sun is a star; j'étais chez moi = I was at home; l'eau est froide = the water is cold

Les locutions figées contenant être sont traitées sous l'entrée appropriée. Ainsi être en train de/sur le point de/hors de soi etc sont respectivement sous train, point, hors etc; comme si de rien n'était et quoi qu'il en soit sous comme et quoi. De même, les expressions avec si et les questions commençant par que sont traitées sous si et que, à part qu'est-ce à dire?, que l'on trouvera sous dire. Selon le même principe, l'emploi facultatif de étant après considérer comme et présenter comme est traité sous ces verbes; étant donné (que) et étant entendu que sont sous donné et entendu. La plupart des autres emplois de étant se traduisent par being: cela (ou ceci) étant = this being so. En revanche, c'est-à-dire, n'est-ce pas, peut-être et soit sont des entrées à part entière, traitées à leur place dans le dictionnaire

Par ailleurs, on consultera utilement les notes d'usage répertoriées, notamment pour l'expression de l'heure, la date, les nationalités, les professions, les nombres etc

être = verbe auxiliaire

de la voix passive

être auxiliaire de la voix passive se traduit par to be. On notera l'emploi des divers temps en anglais

au présent: où sont les épreuves? elles sont révisées par le traducteur = where are the proofs? they are being revised by the translator; votre voiture est réparée = your car has been repaired; les portes sont repeintes chaque année = the doors are repainted every year

au passé: les épreuves ont été révisées en juin = the proofs were revised in June; les épreuves ont été révisées plusieurs fois = the proofs have been revised several times; les épreuves ont été révisées bien avant ma démission = the proofs had been revised long before I resigned

du passé dans les temps composés

être se traduit par to have si le temps est également composé en anglais - ce qui est beaucoup moins fréquent qu'en français (voir ci-dessus) - sauf avec naître. Dans certains contextes, on peut avoir: elles sont tombées = they have fallen; ils se sont enfuis = they have escaped; elle s'était vengée = she had taken her revenge

Les verbes traduits par une construction passive ou attributive en anglais ( se vendre = to be sold; s'indigner = to be indignant) suivent les mêmes règles au passé: tous les livres se sont vendus = all the books have been sold; elle se serait indignée = she would have been indignant

Noter que la forme pronominale à valeur passive est souvent mieux rendue en anglais par une forme intransitive: les livres se sont bien vendus = the books have sold well

être = aller

Lorsqu'il signifie aller, être se traduit par to be en anglais, mais seulement s'il est directement suivi d'un complément de lieu: je n'ai jamais été en Chine = I've never been to China. Suivi d'un infinitif, il se rend par to go to: il a été voir son ami = he's gone to see his friend; j'ai été manger au restaurant = I went to eat in the restaurant

Dans le sens de s'en aller, on notera les tournures recherchées: ils s'en furent au théâtre = they went to the theatre; ils s'en furent (déçus) = they left (disappointed)

c'est

interrogation

est-ce, ou sa variante plus familière c'est, se traduit généralement par is it: est-ce leur fils/voiture? = is it their son/car?; c'est grave? = is it serious?; c'est toi ou ton frère? = is it you or your brother?

Quand ce garde sa valeur démonstrative, l'anglais précise la référence: est-ce clair? = is that clear?; qui est-ce? ( en montrant une personne) = who is he/she?; et aussi = who is that?; mais, en parlant de quelqu'un qui vous appelle au téléphone, ou à quelqu'un qui frappe à la porte: = who is it?

est-ce n'est généralement pas traduit dans les tournures emphatiques ou permettant d'éviter l'inversion du sujet: est-ce que tu parles russe? = do you speak Russian?; est-ce leur fils, ce garçon? is this boy their son?; qui est-ce qui l'a fait? = who did it?; qui est-ce que tu as rencontré? = who did you meet?; quand/où est-ce que tu manges? = when/where do you eat?; qu'est-ce que c'est? = what is it?, ou, comme vu plus haut, = what is this/that? selon qu'on montre un objet proche ou éloigné

Néanmoins, la tournure emphatique est également possible en anglais dans certaines expressions: qu'est-ce que j'entends? = what's this I hear?; est-ce bien ce qu'il a voulu dire? = is that what he really meant?

affirmation

c'est se traduit, selon les contextes, it is ( it's), this is, that is ( that's): c'est facile ( de critiquer) = it's easy; (ce que tu me demandes, ce travail) = that's easy; c'est moi (réponse à ‘qui est-ce?’) = it's me; (réponse à ‘qui le fait?’) = I do; (réponse à ‘qui l'a fait?’) = I did; (pour me désigner sur une photo, ou comme étant le personnage dont il est question) = that's me ( traduit également ça, c'est moi); c'est Mme Fox (qui téléphone, réponse à ‘qui est-ce?’) = it's Mrs Fox; (réponse à ‘qui le fait?’) = Mrs Fox ou Mrs Fox does; (réponse à ‘qui l'a fait?’) = Mrs Fox did; (que je montre, dont vous voulez parler) = that's Mrs Fox; c'est eux, ce sont eux (qui sont là-bas, que je montre) = it's them; ( qui le font) = they do; ( qui l'ont fait) = they did; ( qui arrivent) = here they are; ce sont mes enfants ( que je vous présente) = these are my children; ( qui sont là-bas) = they are my children; c'est cela = that's right; c'est ça! tu crois que je vais faire le travail tout seul? = what's this! do you think I'm going to do the work all by myself?

Lorsqu'il reprend un nom, un infinitif ou une proposition qui le précède c'est se traduit seulement par is: une étoile, c'est un réacteur nucléaire = a star is a nuclear reactor; réussir, c'est une question de volonté = to succeed is a question of will; sortir par ce temps, c'est de la folie = going out in this weather is sheer madness; eux, ce sont mes amis = they are my friends

De même, lorsque c'est que reprend un groupe nominal ou une proposition, il se traduit simplement par is that: le comique, c'est que... = the funny thing is that... On trouvera en général cette tournure sous l'entrée appropriée, comme comique, fort, importer etc

Lorsque c'est que sert à donner une explication il se rend généralement, et selon le temps, par it is that, it was that, mais aussi, pour insister sur l'explication, par it is/was because: si j'ai fait ça, c'est que je ne pouvais pas faire autrement = if I did that, it was because I couldn't do otherwise. ce n'est pas que se traduit la plupart du temps it is/was not that (la contraction est it's not plutôt que it isn't): ce n'est pas qu'il soit bête, mais... = it's not that he is stupid, but...

En corrélation avec un pronom relatif, c'est peut soit garder sa valeur de présentatif (voir plus haut) et se rendre par that's: c'est le journaliste qui m'a interviewé/que nous avons rencontré/dont je te parlais = that's the journalist who interviewed me/(that) we met/I was telling you about; c'est le château où je suis né = that's the castle where I was born; c'est ce qui me fait croire que... = that's what makes me think that...; c'est justement ce que je disais = that's exactly what I was saying; soit constituer une tournure emphatique qui se rend en anglais selon la nuance: c'est de la même femme que nous parlons = we're talking about the same woman; c'était d'en parler devant elle qui me gênait = talking about it in front of her was what made me feel uneasy ou what made me feel uneasy was talking about it in front of her; c'est lui/Paul qui l'a cassé ( je le dénonce) = he/Paul broke it; ( je l'accuse) = he/Paul is the one who broke it; c'est mon frère qui l'a écrit = it was my brother who wrote it ou my brother's the one who wrote it; c'est de ta soeur que je parlais, pas de toi = it was your sister I was talking about, not you; c'est cette voiture qui m'intéresse = this is the car (that) I am interested in; c'est lui le coupable = he is the culprit; ce sont eux les meurtriers = they are the murderers

c'est à suivi d'un infinitif se traduit parfois par it is suivi de l'adjectif correspondant si cette même transformation est possible en français ( c'est à désespérer = c'est désespérant = it's hopeless), mais c'est rare, et il est conseillé de se reporter à l'infinitif en question ou à l'un des autres termes obtenus à partir de transformations semblables

c'est à... de faire (ou parfois à faire) se traduira de deux manières: c'est à Pierre/lui de choisir ( c'est son tour) it's Pierre's/his turn to choose; ( c'est sa responsabilité) it's up to Pierre/to him to choose

La notion de rivalité contenue dans c'est à qui suivi du futur doit être rendue explicite en anglais: c'est à qui proposera le plus de réformes = each is trying to suggest more reforms than the other; c'était à qui des deux aurait le dernier mot = they were each trying to get in the last word; c'était à qui trouverait le plus d'erreurs dans le texte = they were vying with each other to find the most mistakes in the text

c'est, équivalent de ça fait dans le compte d'une somme, se rend par it is: c'est 200 francs = it's 200 francs; c'est combien? = how much is it?

ce sera avec valeur modale de ce doit être se traduit it must be: ce sera mon professeur de piano = it must be my piano teacher

être = verbe impersonnel

il est facile de critiquer = it is easy to criticize; il serait nécessaire de faire = it would be necessary to do; il est des gens bizarres = there are some strange people; il n'est pas de jour/d'heure sans qu'il se plaigne = not a day/an hour goes by without him complaining

On se référera par ailleurs aux notes d'usage concernant l'heure et la date; voir aussi les entrées temps et fois

il est à suivi d'un infinitif se rend différemment, selon les nuances qu'imposent le contexte, par it must be, it has to be, it should be, it can be suivis du participe passé. Pour plus de sûreté, on se reportera à l'infinitif en question, où cette construction est généralement traitée

il est de suivi d'un substantif ou d'un groupe nominal se rend souvent par it is suivi directement d'un adjectif ou d'un substantif précédé d'un déterminant (article, pronom): il est de coutume de faire (ou qu'on fasse) = it is customary ou the custom to do; il est de notre responsabilité de faire = it is our responsibility to do; mais ce n'est pas une règle absolue, et il est préférable de consulter des entrées telles que goût, règle, notoriété etc pour avoir des traductions adéquates. Voir également 1 Voir également 1 ci-dessous pour des exemples supplémentaires

Emplois avec en

en être

Certains cas sont traités sous la rubrique ‘être = verbe impersonnel’; d'autres, expressions figées, le sont sous l'entrée appropriée; voir par exemple poche et frais pour en être de sa poche/pour ses frais. Enfin, quand l'antéc édent de en est exprimé dans la phrase, l'expression est traitée plus bas sous être de: où en étais-je? = where was I?; je ne sais plus où j'en suis = I'm lost; où en es-tu de tes recherches? - j'en suis à mi-chemin/au début = how far have you got in your research? - I'm halfway through/at the beginning; elle a eu plusieurs amants/accidents: elle en est à son quatrième = she has had several lovers/accidents: this is her fourth; j'en suis à me demander si... = I'm beginning to wonder whether...; j'en étais à ne pouvoir distinguer le vrai du faux = I got to the point where I couldn't distinguish between truth and falsehood

être en

Suivie d'un substantif représentant un vêtement, l'expression peut être traduite to be in, mais on consultera l'entrée appropriée pour s'en assurer. Si l'on dit to be in uniform ou éventuellement to be wearing a uniform pour être en uniforme, l'anglais préfère généralement to be wearing a suit à to be in a suit pour être en costume (de même pour robe, tailleur etc). Dans le cas d'un déguisement, on a to be dressed up as: être en pirate = to be dressed up as a pirate

emplois avec y

j'y suis ( je vous comprends) = I'm with you; ( plus général mais un peu familier) = I get it; je n'y suis pas ( je ne comprends pas) = I don't get it; vous y êtes? (vous comprenez?) = are you with me?; (vous êtes prêt(e)?) = are you ready?; 20000 francs? vous n'y êtes pas! = 20,000 francs? you're a long way out!; tu n'y es pas, c'est plus compliqué que ça = you don't realize, it's a lot more complicated than that. Voir aussi les entrées y, adverbe de lieu, et pour

être + prépositions

La plupart des cas ( être dans, sur, devant, pour, après, avec etc) sont traités sous la préposition correspondante. Ne sont retenus ici que les cas particuliers de être à et être de

être à

Les cas où l'on peut faire l'ellipse de être ou le remplacer par un autre verbe sont traités sous la préposition à; ceux de en être à sous la rubrique ‘en être’, et ceux de c'est à sous la rubrique ‘c'est’

Les emplois de être à suivi d'un groupe nominal et signifiant ‘tendre vers’ sont généralement traités sous le substantif approprié, comme temps, hausse, agonie etc dans les expressions le temps est à la pluie, être à la hausse, être à l'agonie. De même, quand être à signifie un état, c'est sous le substantif ou adjectif approprié, comme bout, disposition, quai, vif etc, qu'on trouvera la ou les traductions de l'expression correspondante

Suivi d'un infinitif et signifiant devoir être, être à peut généralement se traduire, en observant les mêmes nuances qu'avec devoir, par must be, have to be ou should be suivi du participe passé du verbe anglais. Il reste conseillé de consulter l'infinitif en question, comme plaindre, prendre etc. On en trouve également un traitement succint sous les rubriques ‘être = verbe impersonnel' et ‘c'est'

Au sens de appartenir à, l'anglais utilise to be suivi du cas possessif quand le possesseur est un être animé ou d'un pronom possessif si celui-ci est représent é par un pronom objet. Si le cas possessif n'est pas d'usage, on utilise de préférence to belong to: ce livre est à moi/à mon frère = this book is mine/my brother's; ces dictionnaires sont au service de traduction = these dictionaries belong to the translation department; à qui est ce chien? = who does this dog belong to? ou whose dog is this? Voir 2 ci-dessous pour des exemples supplémentaires

être de

Quand elle exprime un état ou une situation, la tournure être de suivie d'un substantif sans déterminant est traduite sous le substantif en question, notamment avis, garde, service etc. De même, certaines expressions où la présence de déterminant est variable, comme dans être de mauvaise foi/d'une incroyable mauvaise foi sont traitées sous l'entrée appropriée, en l'occurrence, foi; voir aussi humeur, massacrante, poil etc

La construction être d'un/d'une suivie d'un adjectif substantivé ou d'un substantif exprimant une qualité ou un défaut peut généralement être rendue par to be so suivi de l'adjectif correspondant en anglais, si le substantif est seul: elle est d'un ridicule/d'une prétention! = she's so ridiculous/so pretentious!; si le substantif est qualifié, l'adjectif devient généralement un adverbe en anglais: il est d'une exquise courtoisie/d'une incompétence rare = he's exquisitely courteous/exceptionally incompetent; mais il n'est pas inutile de vérifier les traductions des adjectifs et substantifs à leur entrée avant de rendre cette construction

Au sens de participer à, faire partie de, la tournure être de se traduit de façon très variable (voir aussi partie): il est des nôtres ( il vient avec nous) = he's with us; (il est de notre clan, agit et pense comme nous) = he's one of us; serez-vous des nôtres? = will you be (coming) with us?; êtes-vous des nôtres? = are you coming with us? (ici, coming est nécessaire, pour éviter l'ambiguïté de are you with us?); les journalistes ne sont pas/ne seront pas du voyage = the journalists aren't coming/won't be coming on the trip; ils ont organisé une expédition mais je n'en étais pas = they organized an expedition but I wasn't part of it; il y avait un congrès mais il n'en était pas = there was a congress but he didn't take part

Suivi d'un infinitif et précédé de noms abstraits avec l'article défini ( l'idéal, l'essentiel etc) ou de superlatifs ( le plus simple), être de se traduit généralement par to be suivi de l'infinitif avec to: le plus simple serait de tout recommencer = the simplest thing to do would be to start all over again

II ɛtʀ
nom masculin

1) ( organisme vivant) being

être humain — human being

les êtres animés et inanimés — animate and inanimate things

les êtres et les choses — living things and objects

un être sans défense — a defenceless [BrE] creature

2) ( personne) person

un être d'exception — an exceptional person

un être cher or aimé — a loved one

un être sensible — a sensitive soul

3) ( nature intime) being

de tout son être — with one's whole being

blessé au plus profond de son être — hurt to the core

4) Philosophie

l'être — being

••

être I

Généralités

Dans la plupart des situations exprimant l'existence, l'identité, la localisation, la qualité, être sera traduit par to be: je pense donc je suis = I think therefore I am; le soleil est une étoile = the sun is a star; j'étais chez moi = I was at home; l'eau est froide = the water is cold

Les locutions figées contenant être sont traitées sous l'entrée appropriée. Ainsi être en train de/sur le point de/hors de soi etc sont respectivement sous train, point, hors etc; comme si de rien n'était et quoi qu'il en soit sous comme et quoi. De même, les expressions avec si et les questions commençant par que sont traitées sous si et que, à part qu'est-ce à dire?, que l'on trouvera sous dire. Selon le même principe, l'emploi facultatif de étant après considérer comme et présenter comme est traité sous ces verbes; étant donné (que) et étant entendu que sont sous donné et entendu. La plupart des autres emplois de étant se traduisent par being: cela (ou ceci) étant = this being so. En revanche, c'est-à-dire, n'est-ce pas, peut-être et soit sont des entrées à part entière, traitées à leur place dans le dictionnaire

Par ailleurs, on consultera utilement les notes d'usage répertoriées, notamment pour l'expression de l'heure, la date, les nationalités, les professions, les nombres etc

être = verbe auxiliaire

de la voix passive

être auxiliaire de la voix passive se traduit par to be. On notera l'emploi des divers temps en anglais

au présent: où sont les épreuves? elles sont révisées par le traducteur = where are the proofs? they are being revised by the translator; votre voiture est réparée = your car has been repaired; les portes sont repeintes chaque année = the doors are repainted every year

au passé: les épreuves ont été révisées en juin = the proofs were revised in June; les épreuves ont été révisées plusieurs fois = the proofs have been revised several times; les épreuves ont été révisées bien avant ma démission = the proofs had been revised long before I resigned

du passé dans les temps composés

être se traduit par to have si le temps est également composé en anglais - ce qui est beaucoup moins fréquent qu'en français (voir ci-dessus) - sauf avec naître. Dans certains contextes, on peut avoir: elles sont tombées = they have fallen; ils se sont enfuis = they have escaped; elle s'était vengée = she had taken her revenge

Les verbes traduits par une construction passive ou attributive en anglais ( se vendre = to be sold; s'indigner = to be indignant) suivent les mêmes règles au passé: tous les livres se sont vendus = all the books have been sold; elle se serait indignée = she would have been indignant

Noter que la forme pronominale à valeur passive est souvent mieux rendue en anglais par une forme intransitive: les livres se sont bien vendus = the books have sold well

être = aller

Lorsqu'il signifie aller, être se traduit par to be en anglais, mais seulement s'il est directement suivi d'un complément de lieu: je n'ai jamais été en Chine = I've never been to China. Suivi d'un infinitif, il se rend par to go to: il a été voir son ami = he's gone to see his friend; j'ai été manger au restaurant = I went to eat in the restaurant

Dans le sens de s'en aller, on notera les tournures recherchées: ils s'en furent au théâtre = they went to the theatre; ils s'en furent (déçus) = they left (disappointed)

c'est

interrogation

est-ce, ou sa variante plus familière c'est, se traduit généralement par is it: est-ce leur fils/voiture? = is it their son/car?; c'est grave? = is it serious?; c'est toi ou ton frère? = is it you or your brother?

Quand ce garde sa valeur démonstrative, l'anglais précise la référence: est-ce clair? = is that clear?; qui est-ce? ( en montrant une personne) = who is he/she?; et aussi = who is that?; mais, en parlant de quelqu'un qui vous appelle au téléphone, ou à quelqu'un qui frappe à la porte: = who is it?

est-ce n'est généralement pas traduit dans les tournures emphatiques ou permettant d'éviter l'inversion du sujet: est-ce que tu parles russe? = do you speak Russian?; est-ce leur fils, ce garçon? is this boy their son?; qui est-ce qui l'a fait? = who did it?; qui est-ce que tu as rencontré? = who did you meet?; quand/où est-ce que tu manges? = when/where do you eat?; qu'est-ce que c'est? = what is it?, ou, comme vu plus haut, = what is this/that? selon qu'on montre un objet proche ou éloigné

Néanmoins, la tournure emphatique est également possible en anglais dans certaines expressions: qu'est-ce que j'entends? = what's this I hear?; est-ce bien ce qu'il a voulu dire? = is that what he really meant?

affirmation

c'est se traduit, selon les contextes, it is ( it's), this is, that is ( that's): c'est facile ( de critiquer) = it's easy; (ce que tu me demandes, ce travail) = that's easy; c'est moi (réponse à ‘qui est-ce?’) = it's me; (réponse à ‘qui le fait?’) = I do; (réponse à ‘qui l'a fait?’) = I did; (pour me désigner sur une photo, ou comme étant le personnage dont il est question) = that's me ( traduit également ça, c'est moi); c'est Mme Fox (qui téléphone, réponse à ‘qui est-ce?’) = it's Mrs Fox; (réponse à ‘qui le fait?’) = Mrs Fox ou Mrs Fox does; (réponse à ‘qui l'a fait?’) = Mrs Fox did; (que je montre, dont vous voulez parler) = that's Mrs Fox; c'est eux, ce sont eux (qui sont là-bas, que je montre) = it's them; ( qui le font) = they do; ( qui l'ont fait) = they did; ( qui arrivent) = here they are; ce sont mes enfants ( que je vous présente) = these are my children; ( qui sont là-bas) = they are my children; c'est cela = that's right; c'est ça! tu crois que je vais faire le travail tout seul? = what's this! do you think I'm going to do the work all by myself?

Lorsqu'il reprend un nom, un infinitif ou une proposition qui le précède c'est se traduit seulement par is: une étoile, c'est un réacteur nucléaire = a star is a nuclear reactor; réussir, c'est une question de volonté = to succeed is a question of will; sortir par ce temps, c'est de la folie = going out in this weather is sheer madness; eux, ce sont mes amis = they are my friends

De même, lorsque c'est que reprend un groupe nominal ou une proposition, il se traduit simplement par is that: le comique, c'est que... = the funny thing is that... On trouvera en général cette tournure sous l'entrée appropriée, comme comique, fort, importer etc

Lorsque c'est que sert à donner une explication il se rend généralement, et selon le temps, par it is that, it was that, mais aussi, pour insister sur l'explication, par it is/was because: si j'ai fait ça, c'est que je ne pouvais pas faire autrement = if I did that, it was because I couldn't do otherwise. ce n'est pas que se traduit la plupart du temps it is/was not that (la contraction est it's not plutôt que it isn't): ce n'est pas qu'il soit bête, mais... = it's not that he is stupid, but...

En corrélation avec un pronom relatif, c'est peut soit garder sa valeur de présentatif (voir plus haut) et se rendre par that's: c'est le journaliste qui m'a interviewé/que nous avons rencontré/dont je te parlais = that's the journalist who interviewed me/(that) we met/I was telling you about; c'est le château où je suis né = that's the castle where I was born; c'est ce qui me fait croire que... = that's what makes me think that...; c'est justement ce que je disais = that's exactly what I was saying; soit constituer une tournure emphatique qui se rend en anglais selon la nuance: c'est de la même femme que nous parlons = we're talking about the same woman; c'était d'en parler devant elle qui me gênait = talking about it in front of her was what made me feel uneasy ou what made me feel uneasy was talking about it in front of her; c'est lui/Paul qui l'a cassé ( je le dénonce) = he/Paul broke it; ( je l'accuse) = he/Paul is the one who broke it; c'est mon frère qui l'a écrit = it was my brother who wrote it ou my brother's the one who wrote it; c'est de ta soeur que je parlais, pas de toi = it was your sister I was talking about, not you; c'est cette voiture qui m'intéresse = this is the car (that) I am interested in; c'est lui le coupable = he is the culprit; ce sont eux les meurtriers = they are the murderers

c'est à suivi d'un infinitif se traduit parfois par it is suivi de l'adjectif correspondant si cette même transformation est possible en français ( c'est à désespérer = c'est désespérant = it's hopeless), mais c'est rare, et il est conseillé de se reporter à l'infinitif en question ou à l'un des autres termes obtenus à partir de transformations semblables

c'est à... de faire (ou parfois à faire) se traduira de deux manières: c'est à Pierre/lui de choisir ( c'est son tour) it's Pierre's/his turn to choose; ( c'est sa responsabilité) it's up to Pierre/to him to choose

La notion de rivalité contenue dans c'est à qui suivi du futur doit être rendue explicite en anglais: c'est à qui proposera le plus de réformes = each is trying to suggest more reforms than the other; c'était à qui des deux aurait le dernier mot = they were each trying to get in the last word; c'était à qui trouverait le plus d'erreurs dans le texte = they were vying with each other to find the most mistakes in the text

c'est, équivalent de ça fait dans le compte d'une somme, se rend par it is: c'est 200 francs = it's 200 francs; c'est combien? = how much is it?

ce sera avec valeur modale de ce doit être se traduit it must be: ce sera mon professeur de piano = it must be my piano teacher

être = verbe impersonnel

il est facile de critiquer = it is easy to criticize; il serait nécessaire de faire = it would be necessary to do; il est des gens bizarres = there are some strange people; il n'est pas de jour/d'heure sans qu'il se plaigne = not a day/an hour goes by without him complaining

On se référera par ailleurs aux notes d'usage concernant l'heure et la date; voir aussi les entrées temps et fois

il est à suivi d'un infinitif se rend différemment, selon les nuances qu'imposent le contexte, par it must be, it has to be, it should be, it can be suivis du participe passé. Pour plus de sûreté, on se reportera à l'infinitif en question, où cette construction est généralement traitée

il est de suivi d'un substantif ou d'un groupe nominal se rend souvent par it is suivi directement d'un adjectif ou d'un substantif précédé d'un déterminant (article, pronom): il est de coutume de faire (ou qu'on fasse) = it is customary ou the custom to do; il est de notre responsabilité de faire = it is our responsibility to do; mais ce n'est pas une règle absolue, et il est préférable de consulter des entrées telles que goût, règle, notoriété etc pour avoir des traductions adéquates. Voir également 1 Voir également 1 ci-dessous pour des exemples supplémentaires

Emplois avec en

en être

Certains cas sont traités sous la rubrique ‘être = verbe impersonnel’; d'autres, expressions figées, le sont sous l'entrée appropriée; voir par exemple poche et frais pour en être de sa poche/pour ses frais. Enfin, quand l'antéc édent de en est exprimé dans la phrase, l'expression est traitée plus bas sous être de: où en étais-je? = where was I?; je ne sais plus où j'en suis = I'm lost; où en es-tu de tes recherches? - j'en suis à mi-chemin/au début = how far have you got in your research? - I'm halfway through/at the beginning; elle a eu plusieurs amants/accidents: elle en est à son quatrième = she has had several lovers/accidents: this is her fourth; j'en suis à me demander si... = I'm beginning to wonder whether...; j'en étais à ne pouvoir distinguer le vrai du faux = I got to the point where I couldn't distinguish between truth and falsehood

être en

Suivie d'un substantif représentant un vêtement, l'expression peut être traduite to be in, mais on consultera l'entrée appropriée pour s'en assurer. Si l'on dit to be in uniform ou éventuellement to be wearing a uniform pour être en uniforme, l'anglais préfère généralement to be wearing a suit à to be in a suit pour être en costume (de même pour robe, tailleur etc). Dans le cas d'un déguisement, on a to be dressed up as: être en pirate = to be dressed up as a pirate

emplois avec y

j'y suis ( je vous comprends) = I'm with you; ( plus général mais un peu familier) = I get it; je n'y suis pas ( je ne comprends pas) = I don't get it; vous y êtes? (vous comprenez?) = are you with me?; (vous êtes prêt(e)?) = are you ready?; 20000 francs? vous n'y êtes pas! = 20,000 francs? you're a long way out!; tu n'y es pas, c'est plus compliqué que ça = you don't realize, it's a lot more complicated than that. Voir aussi les entrées y, adverbe de lieu, et pour

être + prépositions

La plupart des cas ( être dans, sur, devant, pour, après, avec etc) sont traités sous la préposition correspondante. Ne sont retenus ici que les cas particuliers de être à et être de

être à

Les cas où l'on peut faire l'ellipse de être ou le remplacer par un autre verbe sont traités sous la préposition à; ceux de en être à sous la rubrique ‘en être’, et ceux de c'est à sous la rubrique ‘c'est’

Les emplois de être à suivi d'un groupe nominal et signifiant ‘tendre vers’ sont généralement traités sous le substantif approprié, comme temps, hausse, agonie etc dans les expressions le temps est à la pluie, être à la hausse, être à l'agonie. De même, quand être à signifie un état, c'est sous le substantif ou adjectif approprié, comme bout, disposition, quai, vif etc, qu'on trouvera la ou les traductions de l'expression correspondante

Suivi d'un infinitif et signifiant devoir être, être à peut généralement se traduire, en observant les mêmes nuances qu'avec devoir, par must be, have to be ou should be suivi du participe passé du verbe anglais. Il reste conseillé de consulter l'infinitif en question, comme plaindre, prendre etc. On en trouve également un traitement succint sous les rubriques ‘être = verbe impersonnel' et ‘c'est'

Au sens de appartenir à, l'anglais utilise to be suivi du cas possessif quand le possesseur est un être animé ou d'un pronom possessif si celui-ci est représent é par un pronom objet. Si le cas possessif n'est pas d'usage, on utilise de préférence to belong to: ce livre est à moi/à mon frère = this book is mine/my brother's; ces dictionnaires sont au service de traduction = these dictionaries belong to the translation department; à qui est ce chien? = who does this dog belong to? ou whose dog is this? Voir 2 ci-dessous pour des exemples supplémentaires

être de

Quand elle exprime un état ou une situation, la tournure être de suivie d'un substantif sans déterminant est traduite sous le substantif en question, notamment avis, garde, service etc. De même, certaines expressions où la présence de déterminant est variable, comme dans être de mauvaise foi/d'une incroyable mauvaise foi sont traitées sous l'entrée appropriée, en l'occurrence, foi; voir aussi humeur, massacrante, poil etc

La construction être d'un/d'une suivie d'un adjectif substantivé ou d'un substantif exprimant une qualité ou un défaut peut généralement être rendue par to be so suivi de l'adjectif correspondant en anglais, si le substantif est seul: elle est d'un ridicule/d'une prétention! = she's so ridiculous/so pretentious!; si le substantif est qualifié, l'adjectif devient généralement un adverbe en anglais: il est d'une exquise courtoisie/d'une incompétence rare = he's exquisitely courteous/exceptionally incompetent; mais il n'est pas inutile de vérifier les traductions des adjectifs et substantifs à leur entrée avant de rendre cette construction

Au sens de participer à, faire partie de, la tournure être de se traduit de façon très variable (voir aussi partie): il est des nôtres ( il vient avec nous) = he's with us; (il est de notre clan, agit et pense comme nous) = he's one of us; serez-vous des nôtres? = will you be (coming) with us?; êtes-vous des nôtres? = are you coming with us? (ici, coming est nécessaire, pour éviter l'ambiguïté de are you with us?); les journalistes ne sont pas/ne seront pas du voyage = the journalists aren't coming/won't be coming on the trip; ils ont organisé une expédition mais je n'en étais pas = they organized an expedition but I wasn't part of it; il y avait un congrès mais il n'en était pas = there was a congress but he didn't take part

Suivi d'un infinitif et précédé de noms abstraits avec l'article défini ( l'idéal, l'essentiel etc) ou de superlatifs ( le plus simple), être de se traduit généralement par to be suivi de l'infinitif avec to: le plus simple serait de tout recommencer = the simplest thing to do would be to start all over again

* * *
ɛtʀ
1. nm

being

être humain — human being

2. vb (avec attribut)

1) (état, description) to be

Il est instituteur. — He's a teacher.

Vous êtes grand. — You're tall.

Vous êtes fatigué. — You're tired.

Je suis heureux. — I'm happy.

C'est moi! — It's me!

2) (appartenance)

être à qn — to be sb's, to belong to sb

Ce livre est à Paul. — This book is Paul's., This book belongs to Paul.

C'est à moi. — It's mine.

C'est à eux. — It's theirs.

C'est à lui de le faire. — It's up to him to do it.

3) (origine)

être de — to be from

Il est de Paris. — He is from Paris.

Il est des nôtres. — He is one of us.

4) (obligation, but)

être à (+ infinitif) C'est à réparer. — It needs repairing.

C'est à essayer. — You should try it.

Il est à espérer que... — It is to be hoped that...

3. vi

1) (= se trouver) to be

Je ne serai pas ici demain. — I won't be here tomorrow.

2) (date)

Nous sommes le 10 janvier. — It's the 10th of January., Today is the 10th of January.

3) (= faire partie) to be

être de ceux qui... — to be one of those who...

Il voulait en être. — He wanted to be part of it.

4) (= exister) to be

être ou ne pas être... — to be or not to be...

5) (autres locutions)

en être à qch (= avoir atteint) — to have got to sth, to have got as far as sth, (= être réduit à) to be reduced to sth

Nous en étions au dessert. — We had got to the dessert., We had got as far as dessert.

Il en est à faire des ménages pour vivre. — He's been reduced to doing cleaning jobs to earn a living.

en être pour ses frais — to get nothing for one's trouble

4. vb aux

1) (dans verbes composés) to have

être arrivé — to have arrived

être allé — to have gone

Il est parti. — He has left., He has gone.

Il n'est pas encore arrivé. — He hasn't arrived yet.

2) (forme passive) to be

être fait par — to be made by

Il a été promu. — He has been promoted.

5. vb impers

1) (avec attribut)

il est... — it is...

Il est impossible de le faire. — It's impossible to do it.

2) (pour dire l'heure)

Il est 10 heures. — It's 10 o'clock.

See:

est-ce que,

n'est-ce pas,

c'est-à-dire,

ce

* * *

I.

être ⇒ Note d'usage verb table: être vi

1 il n'est pas jusqu'à l'Antarctique qui ne soit pollué even the Antarctic is polluted; il en est de Pierre comme de Paul it is the same with Pierre as with Paul; voilà ce qu'il en est ( présentation) this is how it is; ( conclusion) that's how it is; il n'en est rien this isn't at all the case; il en sera toujours ainsi it will always be so; il en a été de même it was the same; qu'en est-il de…? what's the news on…?;

2 je suis à vous tout de suite/dans un instant I'll be with you right away/in a minute; je suis à vous I'm all yours; être à ce qu'on fait to have one's mind on what one is doing; elle est toujours à se plaindre she's always complaining;

3 il n'est plus euph he's no longer with us; ce temps n'est plus those days are gone; ces traditions ne sont plus these traditions are things of the past; fût-il duc/en cristal even if he were a duke/it were made of crystal, even were he a duke/were it made of crystal; n'était leur grand âge were it not for their advanced age, if it were not for their advanced age; ne serait-ce qu'en faisant if only by doing; ne fût-ce que pour la soulager/qu'un instant if only to relieve her/for a moment; fût-ce pour des raisons humanitaires if only on humanitarian grounds.

Idiome

on ne peut pas être et avoir été Prov you can't stay young forever.

II.

être nm

1 ( organisme vivant) being; être humain/vivant/surnaturel human/living/supernatural being; les êtres animés et inanimés animate and inanimate things; les êtres et les choses living things and objects; un être sans défense a defenceless^GB creature; ces plantes sont des êtres inférieurs these plants are inferior life-forms;

2 ( personne) person; un être d'exception an exceptional person; un être faible et timoré a weak and timorous person; les êtres qui doutent people who doubt; l'amitié entre deux êtres friendship between two people; un être cher or aimé a loved one; ce sont des êtres simples they're simple beings ou souls; son mari est un être sensible her husband is a sensitive soul;

3 ( nature intime) being; de tout son être [détester, souhaiter] with one's whole being; au fond de son être, elle savait que in the core of her being, she knew that; blessé au plus profond de son être hurt to the core; les êtres contradictoires qui vous habitent the conflicting selves within you;

4 Philos l'être being.

I

[ɛtr] nom masculin

1. BIOLOGIE & PHILOSOPHIE being

l'être PHILOSOPHIE being

être humain human being

être de raison rational being

être vivant living thing

2. RELIGION

l'être éternel ou infini ou suprême the Supreme Being

3. [personne] person

un être cher a loved one

4. [cœur, âme] being, heart, soul

je le crois de tout mon être I believe it with all my heart

II

[ɛtr] verbe intransitif

A.[EXPRIME L'EXISTENCE, LA RÉALITÉ]

1. [exister] to be, to exist

ne nie pas ce qui est don't deny the facts

si Dieu est if God exists

si cela est if (it is) so

mon fils n'est plus (littéraire) my son is no more (littéraire) ou has died ou passed away

la nounou la plus patiente qui soit the most patient nanny that ever was ou in the world

le plus petit ordinateur qui soit the tiniest computer ever

être ou ne pas être to be or not to be

on ne peut pas être et avoir été you only live once

2. MATHÉMATIQUES

soit une droite AB let AB be a straight line

B.[RELIE L'ATTRIBUT, LE COMPLÉMENT AU SUJET]

1. [suivi d'un attribut] to be

elle est professeur she's a teacher

je ne te le prêterai pas! — comment ou comme tu es! (familier) I won't lend it to you! — you see what you're like!

je suis comme je suis I am what I am

Bruno/ce rôle est tout pour moi Bruno/this part means everything to me

elle n'est plus rien pour lui she no longer matters to him

elle n'est plus ce qu'elle était she's not what she used to be

qui était-ce? who was it?

2. [suivi d'une préposition]

être à [se trouver à]: être à l'hôpital to be in hospital

je suis à la gare I'm at the station

cela fait longtemps que je ne suis plus à Paris I left Paris a long time ago

j'y suis, j'y reste here I am and here I stay

je n'y suis pour personne

a. [à la maison] I'm not at home for anyone

b. [au bureau] I won't see anybody

je suis à vous dans un instant I'll be with you in a moment

je suis à vous [je vous écoute] I'm all yours

la Sardaigne est au sud de la Corse Sardinia is (situated) south of Corsica

tout le monde est à la page 15/au chapitre 9? is everybody at page 15/chapter 9?

vous êtes (bien) au 01.40.06.24.08 this is 01 40 06 24 08

nous ne sommes qu'au début du tournoi the tournament has just started

être à [appartenir à]: ce livre est à moi the book's mine

être à [être occupé à]: il est tout à son travail he's busy with his work

être à [être en train de]: il est toujours à me questionner he's always asking me questions

être de [provenir de] to be from, to come from

être de [dater de]: l'église est du XVI^e the church is from ou dates back to the 16th century

la lettre est du 12 the letter's dated the 12th

les œufs sont d'hier the eggs were laid yesterday

être de [appartenir à] to belong to, to be a member of

Bruno est de sa famille Bruno is a member of her family ou is a relative of hers

être de [participer à]: je suis de mariage le mois prochain I've got (to go to) a wedding next month

qui est de corvée de vaisselle? who's on washing-up duty?

être de [se joindre à]: acceptez-vous d'être (un) des nôtres? would you care to join us?

être en [lieu]: être en prison/en France to be in prison/in France

être en [matériau]: la table est en chêne the table is made of oak

être en [pour exprimer l'état]: être en bonne santé to be in good health

les dossiers qui sont en attente the pending files

être sans: vous n'êtes pas sans savoir que... I'm sure you're aware that...

en être à: le projet n'en est qu'au début the project has only just started

où en es-tu avec Michel? how is it going with Michel?

j'en suis au moment où il découvre le trésor I've got to the part ou the bit where he discovers the treasure

où en étais-je? [après une interruption dans une conversation] where was I ?

où en sont les travaux? how's the work coming along?

en être à faire quelque chose: j'en suis à me demander si... I'm beginning to wonder if...

tu en es encore à lui chercher des excuses! — oh non, je n'en suis plus là! you're still trying to find excuses for him! — oh no, I'm past that!

ne plus savoir où l'on en est: je ne sais plus du tout où j'en suis dans tous ces calculs I don't know where I am any more with all these calculations

j'ai besoin de faire le point, je ne sais plus où j'en suis I've got to take stock, I've completely lost track of everything

y être [être prêt]: tout le monde y est? is everyone ready?

y être [comprendre]: tu te souviens bien de Marie, une petite brune! — ah, oui, j'y suis maintenant! but you must remember Marie, a brunette! — oh yes, I'm with you now!

je n'y suis pas du tout! I'm lost!

mais non, vous n'y êtes pas du tout! you don't understand!

en être (familier) , être de ceux-là (familier) [être homosexuel] to be one of them

3. [dans l'expression du temps] to be

nous sommes le 8/jeudi today is the 8th/Thursday

quel jour sommes-nous? what day is it today?

on était en avril it was April

C.[SUBSTITUT DE ALLER, PARTIR] to go

tu y as déjà été? have you already been there?

elle s'en fut lui porter la lettre (littéraire) she went to take him the letter

————————

[ɛtr] verbe impersonnel

1. [exister]

il est [il y a] (suivi d'un singulier) there is

(suivi d'un pluriel) there are

il était une fois un prince... once (upon a time) there was a prince...

s'il en est: un escroc s'il en est a crook if ever there was one

2. [pour exprimer l'heure]

il est 5 h it's 5 o'clock

quelle heure est-il? what time is it?

3. (soutenu & locution)

il en est ainsi de toutes les démocraties that's how it is in all democracies

on a dit que vous vouliez démissionner — il n'en est rien it was rumoured you wanted to resign — that's not true

il n'est que de: il n'est que de lire les journaux pour s'en rendre compte you only have to read the newspapers to be aware of it

————————

[ɛtr] verbe auxiliaire

1. [sert à former les temps composés]

je suis/j'étais descendu I came/had come down

serais-tu resté? would you have stayed?

2. [sert à former le passif]

des arbres ont été déterrés par la tempête trees were uprooted during the storm

3. [sert à exprimer une obligation]

ce dossier est à préparer pour lundi the file must be ready for Monday

cela est à prouver we have no proof of that yet

cela étant locution adverbiale

[dans ces circonstances] things being what they are

[cela dit] having said that

Dictionnaire Français-Anglais > être

13 verbe

nm. vèrbo (Albanais).

-------------------------------------------------------------------------------------------------------

Les verbes savoyards comportent sept modes: indicatif (ind.), conditionnel (cond.), subjonctif (subj.), impératif (ip.), infinitif (inf.), participe (ppr., pp.), adjectif verbal (av. du ppr. et du pp.). Le passé simple (ps.) n'est plus employé actuellement, même si on en trouve quelques traces dans les textes anciens: il est remplacé par le passé composé (pc.). Le passé antérieur (pa.) est inexistant, il est remplacé par le passé surcomposé (psu.). - E.: Imparfait, Participe, Pronominal. Le futur de l'indicatifs est parfois remplacé par l'indicatif présent suivi de "puis" (Peisey.187, St-Martin-Porte.203): dze drouvo pwi < j'utiliserai> (187), voz âmâ pwè < vous aimerez> (203). Le sujet de la 1ère personne du sing. est souvent omis ou sous-entendu (Macôt, Saxel). Pour les verbes qui comportent le préfixe ar / r(e) / ré voir RE- / RÉ-. Les verbes savoyards se répartissent en quatre groupes. 1) (1er gv. / gv.1) Les verbes du 1er groupe ont une finale est -â (Albanais, Albertville, Alex, Annecy.003, Annemasse, Arvillard, Beaufort, Bozel, Brison-St- Innocent, Chambéry, Chapelle-St-Maurice, Frangy, Gruffy, Leschaux, Massongy, Moûtiers, Quintal, Samoëns, St-Germain-Ta., St-Jean-Maurienne.069, St-Paul- Chablais.079, Taninges, Thônes, Villard-Doron) / -â prononcé -oo (003,079, Balme- Si., Juvigny, Marthod, Montagny-Bozel, St-Jorioz, Saxel, Sevrier, Thonon) ou -ô (079) / -âr (Ste-Foy) / -êr (069, Montricher). Ces verbes correspondent en général aux verbes français en -er. Ils viennent du latin -are. La plupart de ceux qui sont terminés par une consonne palatale font partie du 2e groupe (2e gv.). Dans ce 1er groupe on distingue ; 1.1) des verbes réguliers sans modification de voyelle, sur le modèle ÂMÂ < aimer> (Albanais.001): 1.2) des verbes avec modification de la dernière voyelle du radical lorsque celle-ci devient tonique. Cette modification se produit uniquement à l'indicatif présent (aux trois personnes du singulier et à la 3e personne du pluriel) et à l'impératif présent (2e personne du singulier). Nous ne notons que les temps et modes qui subissent une modification par rapport à âmâ < aimer>. Ce changement de voyelle est noté ainsi, par exemple pour GARDER: GARDER vt. GARDÂ, C. d' / zhe verbe gârdo < je garde> (Albanais.001 / Saxel.2). 1.2.1) le a devient ê: sur le modèle de zharnâ < germer> (001). 1.2.2) le a devient â: sur le modèle de gardâ < garder> (1,2). 1.2.3) le è devient é: m(è)nâ < mener> (001). 1.2.4) le è devient i: l(è)vâ < lever> (001). 1.2.5) le o devient eu: plyorâ < pleurer> (001). - Ind. prés.: d'plyeuro, t'plyeure, é plyeure, no plyorin, vo plyorâ, é plyeuron (001). 1.2.6) le o devient eû: portâ < porter> (Albanais.001, Saxel.2). - Ind. prés.: d'peûrto, t'peûrte, é peûrte, no portin, vo portâ, é peûrton (001) ; zhe peûrto, te peûrte, é peûrte, vo portâ, i peûrtan (002). On conjugue sur ce modèle: borâ < bourrer>, inportâ < importer>, kornâ < klaxonner>, krozâ < creuser>, tornâ < tourner> (001). 1.2.7) le o devient ô: postâ < poster> (Albanais.001). - Ind. prés.: d'pôsto, t'pôste, é pôste, no postin, vo postâ, é pôston (001). On conjugue sur ce modèle: akostâ < accoster>, arozâ < arroser>, atofâ < étouffer>, dyofâ < écraser>, flyotâ < flotter>, glyofâ < se goinfrer>, kabossâ < faire une bosse>, krotâ < faire sa crotte>, plyotâ < caresser> (001). Et les verbes intensifs: barotâ < brouetter>, garotâ < rouler>, nevotâ < neigeoter>, palotâ < bêcher>, passotâ < passer sans arrêt>, sharotâ < charrier> (001). 1.2.8) le o devient u: trovâ < trouver> (001). - Ind. prés.: d'truvo (001), t(e) truve (1,2), é truve (1,2), no trovin, vo trovâ, é truvon (001). 1.2.9) le o devient ô ou u: nèvolâ < neigeoter> (001). - Ind. prés.: é nèvule / é nèvôle (001). 1.2.10) verbes en -mâ / -nâ dont le o devient on: fmâ < fumer (la pipe)> (001) < fomâ (1, BEA.). - Ind. prés.: d'fonmo, t'fonme, é fonme, no fmin, vo fmâ, é fonmon (001) 1.2.11) verbes en -tâ (Saxel.2) qui à l'ind. fut. font -trai au lieu de -terai: ainsi revètâ < rempailler> (002) => Ind. fut.: zhe revètrai (002).

-------------------------------------------------------------------------------------------------------

2) (2e gv. / gv.2) les verbes du 2e groupe ont une finale en -î à l'infinitif (Albanais.001, Annecy.003, Balme-Si., Cordon, Gruffy, Juvigny, Leschaux, Massongy, St-Paul-Cha., St-Germain-Ta., Samoëns, Saxel, Thônes, Trévignin, Villards-Thônes.028) / -é (Aix, Albertville, Arvillard, Bozel, Chambéry, Conflans, Montagny-Bozel.026, Moûtiers) / -ér (Montricher, Ste-Foy) / -yé (Albertville, Giettaz). Ces verbes sont issus de l'afr. -ier, fr. -er. On les trouve avec les terminaisons -jî, -chî, -yî, -lyî, -nyî, -fî (issu de -ssî), -ssî, -zî, -shî, -zhî (001), mais il y a des exceptions). Dans les cantons où ce -î du gv.2 devient -é, les -i des gv.3 et gv.4 restent -i. COD., SAX. et COR. à sa suite, n'ont pas jugé bon de faire ressortir l'allongement du i à l'infinitif, mais, pour tenir compte de la véritable prononciation et pour faciliter la conjugaison de ce groupe, nous l'avons rétabli. Ces verbes diffèrent du verbe âmâ à l'infinitif, à l'indicatif présent (2e p. pl.), à l'imparfait (3e p. sing.), à l'impératif présent (2e p. pl.) et au participe passé. Les formes non mentionnées se conjuguent sur le modèle de âmâ < aimer>. Là aussi nous rencontrons: 2.1) des verbes réguliers sans modification de la dernière voyelle du radical lorsque celle-ci devient tonique et sans modification de la dernière consonne du participe passé. On trouve dans cette catégorie les verbes en -jî, -chî / -ché, -yî / -yé, -lyî / - lyé, -nyî (modèle: TRAVAILLER). Mais les verbes en -(l)yî peuvent subir des contractions à l'indicatif futur et au conditionnel présent sur le modèle de balyî < donner> (voir chacun de ces verbes). Au pp., nous avons les finales en -à m., -à fs., -è pl. (Albanais, Albertville.BRA, Annecy, Chambéry, Gets, Giettaz, Thônes, Villards-Thônes), ou -à m., -à fs., -eu pl. (Cordon, Saxel). 2.2) des verbes réguliers sans modification de la dernière voyelle du radical lorsque celle-ci devient tonique et sans modification de la dernière consonne du participe passé, mais avec introduction d'un y entre le radical et la désinence du participe passé. Ces verbes se conjuguent sur le modèle de trafî < tracer> (001), pp. trafyà, -à, -è (001). On trouve dans cette catégorie les verbes en -fî et en -shî (issus de -ssî). 2.3) des verbes sans modification de la dernière voyelle du radical lorsque celle-ci devient tonique, mais avec modification de la dernière consonne du participe passé. 2.3.1) les verbes en -ssî apv., -sî apc. (Albanais), -ché (Aix, Arvillard, Chambéry), correspondant souvent au fr. -sser apv. ou -ser apc.. Modèle: TRACER. 2.3.2) les verbes en -zî (Albanais, Villard-Thônes), -jé (Aix, Arvillard), correspondant souvent au fr. -ser apv. ou -zer. Modèle: PUISER. 2.3.3) les verbes en -shî (correspondant souvent au fr. -cher.) (Albanais.001, Alex, Annecy.003, Balme-Si.020, Bellevaux.136, Bogève, Combe-Si., Genève.022, Gets, Gruffy.014, Juvigny, Leschaux.006, Morzine.081, Reyvroz, Sallanches, Samoëns, Saxel.002, Sevrier, Thônes.004, Vaulx.082, Villards-Thônes.028), -shé (Arvillard), -shér (Montendry.219, Montricher.015b), shyér (015a), -stî (Megève), -styé (Albertville, Giettaz.215b, Marthod), -tché (Aix.017b, Bozel.012, Montagny- Bozel.026), -tchê (Peisey), -tchî (Tignes), -tchér (Ste-Foy.016b), -tsê (Macôt- Plagne), -tyé (017a,215a, Chambéry), -tyér (16a). Voir modèle: DÉPÊCHER. 2.3.4) les verbes en -zhî (correspondant souvent au fr. -ger.) (001,002b,003, 004,006,014,020,022,028,081,082,136, St-Germain-Ta.), -zhér (219), -zhyér (015), -dî (parfois) (002a), -djé (0012,026), -djî (Tignes), -dyé (Aix, Albertville.021c, Chambéry), -dyér (016), -jé (021b), -zyé (021a, Giettaz). Voir modèle: RAVAGER. 2.4) des verbes avec modification de la dernière voyelle du radical lorsque celle-ci devient tonique. Cette modification se produit uniquement à l'indicatif présent (aux trois personnes du singulier et à la 3e personne du pluriel) et à l'impératif présent (à la 2e personne du singulier), comme pour les verbes du 1er groupe. Cette modification s'ajoute aux règles propres au groupe 2. À ces modifications peuvent s'ajouter la modification de la dernière consonne du participe passé. 2.4.1) le o devient ô sur le modèle d'aboshî < mettre sans dessus dessous> (001). 2.4.2) le o devient u ou ô sur le modèle d'aproshî < approcher> (001). Ind. prés.: d'aprusho / d'aprôsho, t'aprushe / t'aprôshe, al aprushe / al aprôshe, noz aproshin, voz aproshi, al aprushon / al aprôshon (001). Pp.: aprotyà, -à, -è (001).

-------------------------------------------------------------------------------------------------------

3) (3e gv. / gv.3) les verbes du 3e groupe savoyard en -i correspondent en général au 2e groupe français. On les conjugue sur le modèle de FLEURIR. Les formes non mentionnées se conjuguent sur le modèle de âmâ < aimer>.

-------------------------------------------------------------------------------------------------------

4) (4e gv. / gv.4) verbes du 4e groupe savoyard (correspondant en général au 3e groupe français): voir conjugaison sous chacun de ces verbes. Les formes non mentionnées se conjuguent sur le modèle de âmâ < aimer>.

-------------------------------------------------------------------------------------------------------

Dictionnaire Français-Savoyard > verbe

14 loin

loin [lwɛ̃]

adverb

   a. (en distance) far

• est-ce loin ? is it far?

• c'est assez loin d'ici it's quite a long way from here

• plus loin further

• il est loin derrière he's a long way behind

   b. (dans le temps) le temps est loin où cette banlieue était un village it's a long time since this suburb was a village

• c'est loin tout cela ! (passé) that was a long time ago! ; (futur) that's a long way off!

• Noël est encore loin Christmas is still a long way off

• voir loin (figurative) to be farsighted

• ne pas voir plus loin que le bout de son nez to see no further than the end of one's nose

• d'aussi loin que je me rappelle for as long as I can remember

• au loin in the distance

• d'ici à l'accuser de vol il n'y a pas loin it's practically an accusation of theft

   c. (locutions)

► aller loin to go a long way

• il est doué, il ira loin he's very gifted, he'll go far

• tu vas trop loin ! you're going too far!

• on ne va pas loin avec 100 € 100 euros doesn't go very far► de loin (dans l'espace) from a distance

• de très loin from a great distance

• il voit mal de loin he can't see distant objects clearly

• il est de (très) loin le meilleur (pour insister) he is by far the best

• c'est celui que je préfère, et de loin it's by far the one I prefer► loin de (en distance) far from ; (dans le temps) a long way off from

• loin de là (lieu) far from there ; (figurative) far from it

• non loin de là not far from there

• on est encore loin d'un accord we're still a long way from reaching an agreement

• on est loin du compte we're far short of the target

• être très loin du sujet to be way off the subject

• il ne doit pas y avoir loin de 5 km it can't be much less than 5km

• il n'est pas loin de 10 heures it's getting on for 10 o'clock

• il leur doit pas loin de 1 000 € he owes them not far off 1,000 euros

• il n'y a pas loin de cinq ans qu'ils sont partis it's not far off five years since they left(PROV) loin des yeux, loin du cœur(PROV) out of sight, out of mind

* * *
lwɛ̃
1.

adverbe

1) ( dans l'espace) a long way, far (away)

c'est loin — it's a long way

c'est trop loin — it's too far

elle ne peut pas être bien loin — she can't be too far away ou off

est-ce loin? — is it far (away)?

il habite plus loin — he lives further ou farther away

aussi or du plus loin que l'on regarde — however far you look

aussi loin que l'on pouvait voir — as far as the eye could see

voir plus loin — ( dans un texte) see below

plus loin dans le roman — at a later point in the novel; monture

2) ( dans le temps)

tout cela est bien loin — that was all a long time ago

aussi loin que je me souvienne — as far back ou as long as I can remember

les vacances sont déjà loin — it's a long time since the holidays GB ou the vacation US now

c'est encore loin (dans l'avenir) — it's still a long way off (in the future)

le temps n'est pas si loin où... — it's not so long since...

3) fig

il y a loin d'une idée à sa réalisation — there's a wide gap between an idea and its fulfilment [BrE]

de là à dire qu'il est incompétent, il n'y a pas loin — that comes close to saying he's incompetent

tu sembles si loin — ( distant) you seem so distant; ( absorbé) you seem miles away

il n'est pas bête, loin s'en faut! — he's not stupid, far from it!

ce film ne va très pas loin — this film GB ou movie US is a bit shallow

la décentralisation n'est pas allée très loin — decentralization didn't get very far

votre fille est brillante, elle ira loin — your daughter is brilliant, she'll go far

2.

loin de locution prépositive

1) ( dans l'espace) far from

est-ce encore loin d'ici? — is it much further ou farther from here?

2) ( dans le temps) far from

cette époque n'est pas si loin de nous — we're not so far from that time

ils veulent aller plus loin dans leur coopération — they want to extend their cooperation

il ne peut pas aller plus loin dans son soutien — he can't increase his support

on est encore loin d'avoir fini — we're still far from finished, we're still a long way off finishing

il n'est pas loin de 11 heures — it's not far off 11 o'clock

cela ne fait pas loin de quatre ans que je suis ici — I've been here for almost four years now

3) fig far from, a long way from

je me sens loin de tout cela — I feel detached from all that

loin de moi cette idée! — nothing could be further from my mind!

avec l'imprimante, il faut compter pas loin de 900 euros — if you include the printer, you're talking about 900 euros or thereabouts

3.

de loin locution adverbiale

1) ( d'un endroit éloigné) from a distance, from afar littér

je ne vois pas très bien de loin — I can't see very well at a distance

2) fig from a distance

il voit les choses de loin — he sees things from a distance

c'est de loin ton meilleur roman — it's by far your best novel

4.

au loin locution adverbiale

(tout) au loin — (far away) in the distance

5.

de loin en loin locution adverbiale

1) ( séparé dans l'espace)

on pouvait voir des maisons de loin en loin — you could see houses scattered here and there

2) ( de temps en temps) every now and then

••

loin des yeux, loin du cœur — Proverbe out of sight, out of mind Proverbe

* * *
lwɛ̃
1. adv

1) (dans l'espace) far

La gare n'est pas très loin d'ici. — The station isn't very far from here.

loin de — a long way from, far from

C'est loin d'ici. — It's a long way from here.

plus loin — further

plus loin que — further than

C'est plus loin que la gare. — It's further than the station.

moins loin — not as far

moins loin que — not as far as

2) (dans le temps) (futur) a long way off, (passé) a long time ago

Noël n'est plus tellement loin. — Christmas isn't far off now.

Les vacances paraissent déjà tellement loin! — The holidays already seem such a long time ago!

3) (autres locutions)

de loin [apercevoir] — from a distance, from a long way away

On voit l'église de loin. — You can see the church from a long way away.

Il vient de loin, il doit être fatigué. — He's come a long way, he must be tired out.

Il vient de loin, ça doit le dépayser. — He comes from a long way away, this must be quite a change of scene., fig (= de beaucoup) by far

C'est de loin l'élève la plus brillante. — She is by far the brightest pupil.

de loin en loin — here and there, (= de temps en temps) now and then, every now and then

loin de là — far from it

pas loin de... (presque) — not far off...

Ça fait pas loin de 1 000 euros. — It's not far off 1000 euros.

2. nm

au loin — in the distance

On aperçoit la mer au loin. — You can see the sea in the distance.

* * *

loin

A adv

1 ( dans l'espace) a long way, far littér; c'est loin it's a long way; c'est très loin it's a very long way; c'est assez loin it's quite a long way; c'est trop loin it's too far; ils doivent être déjà loin maintenant they must be a long way ou far away by now; elle ne peut pas être bien loin she can't be too far away ou off; est-ce loin? is it far (away)?; ce n'est pas très loin it's not very far (away); il habite plus loin he lives further ou farther away; ils sont loin derrière they're far behind ou a long way behind; aussi or si or du plus loin que l'on regarde, on ne voit que des champs de lavande however far you look, you can see nothing but lavender fields; les vignes s'étendaient aussi loin que l'on pouvait voir the vineyards stretched as far as you ou the eye could see; du plus loin qu'il m'aperçut, il se mit à agiter les bras as soon as he saw me, he began to wave; voir plus loin ( dans un texte) see below; ⇒ lèvre, monture, nez;

2 ( dans le temps) tout cela est bien loin that was all a long time ago; comme c'est loin! what a long time ago that was!; aussi or du plus loin que l'on recherche, on n'arrive pas à trouver d'où vient l'erreur however far back we go, we can't find where the mistake originated; aussi loin que je me souvienne as far back ou as long as I can remember; d'aussi or du plus loin que me me souvienne for as long as I can remember; les vacances sont déjà loin the vacation is long past now, it's a long time since the vacation now ; un événement qui remonte loin dans le passé an event which dates back a long way; cela remonte à loin it's a long time ago; c'est encore loin (dans l'avenir) it's still a long way off (in the future); l'été n'est plus très loin maintenant summer isn't far off now; le temps n'est pas si loin où… it's not so long since…; il est bien loin le temps où… it's a long time since…; plus loin dans le roman/film at a later point in the novel/film;

3 fig il y a loin d'une idée à sa réalisation there's a wide gap between an idea and its fulfilment^GB; de là à dire qu'il est incompétent, il y a loin there's a big difference between that and saying he's incompetent; de là à dire qu'il est incompétent, il n'y a pas loin that comes close to saying he's incompetent; tu sembles si loin ( distant) you seem so distant; ( absorbé) you seem miles away; il n'est pas bête, loin s'en faut! he's not stupid, far from it!; cela peut aller très loin it can go very far; ça va beaucoup plus loin it goes much further; il est allé trop loin he went too far; ce livre/film ne va pas loin this book/film GB ou movie US is a bit shallow; la décentralisation n'est pas allée très loin decentralization didn't get very far; votre fille est brillante, elle ira loin your daughter is brilliant, she'll go far; avec 500 euros par mois, on ne va pas aller loin we won't get very far on 500 euros a month; ils veulent aller plus loin dans leur coopération they want to extend their cooperation; il ne peut pas aller plus loin dans son soutien he can't increase his support.

B loin de loc prép

1 ( dans l'espace) far from; est-ce encore loin d'ici? is it much further ou farther from here?; non loin de not far from;

2 ( dans le temps) far from; cette époque n'est pas si loin de nous we're not so far from that time; on est encore loin d'avoir fini we're still far from finished, we're still a long way off finishing; nous sommes encore loin de la fin des examens the end of the exams is still a long way off; il n'est pas loin de 11 heures it's not far off 11 o'clock; cela ne fait pas loin de quatre ans que je suis ici I've been here for almost four years now;

3 fig far from, a long way from; je me sens loin de tout cela I feel detached from all that; c'est très loin de ce que j'attendais it's not anywhere near what I expected; elle n'est pas arrogante, loin de là! she's not arrogant, far from it!; loin de moi l'idée de vous offenser far be it from me to offend you; loin de moi cette idée! nothing could be further from my mind!; bien loin de ces discours de paix far removed from these peace talks; avec l'imprimante, ça fait pas loin de 2 500 euros if you include the printer, you're talking about 2,500 euros or thereabouts.

C de loin loc adv

1 ( d'un endroit éloigné) from a distance, from afar littér; je l'ai vu arriver de loin I saw him coming from a distance; je ne vois pas très bien de loin I can't see very well at a distance;

2 fig from a distance; vu de loin, cela n'a pas l'air très dangereux seen from a distance, it doesn't seem very dangerous; il voit les choses de loin he sees things from a distance; c'est de loin ton meilleur roman it's by far your best novel; il est de loin le premier acheteur de films français he's far and away ou by far the main buyer of French films; leur férocité a dépassé de loin celle de… their ferocity far surpassed that of…

D au loin loc adv ( dans le lointain) in the distance; tout au loin far away in the distance.

E de loin en loin loc adv

1 ( séparé dans l'espace) on pouvait voir des maisons de loin en loin you could see houses scattered here and there; les arbres étaient plantés de loin en loin the trees were planted at wide intervals;

2 ( de temps en temps) every now and again, every now and then.

Idiome

loin des yeux, loin du cœur Prov out of sight, out of mind Prov.

[lwɛ̃] adverbe

1. [dans l'espace] far (away)

ils habitent loin they live a long way away

il n'y a pas loin entre Paris et Versailles it's not far from Paris to Versailles

elle est loin derrière nous she is a long way behind us

moins loin (que) not as ou so far (as)

plus loin (que) further ou farther (than)

voir plus loin dans le texte see below

cette arme porte loin this weapon has a long range

2. [dans le temps] far (away)

c'est loin tout ça!

a. [dans le passé] that was a long time ago!, that seems a long way off now!

b. [dans le futur] that's a long way off!

3. (figuré) far

de là à lui faire confiance, il y a loin there is a big difference between that and trusting him

d'ici à l'accuser de mensonge, il n'y a pas loin from here it's a short step to accusing him of lying

aller un peu ou trop loin to go (a bit) too far

j'irai plus loin et je dirai que... I'd go even further and say that...

la possession de stupéfiants, ça peut mener loin possession of drugs can lead to serious trouble

ils ont poussé les recherches très loin they took the research as far as possible

une analyse qui ne va pas très loin an analysis lacking in depth

avec 100 euros, on ne va pas loin you can't get very far on 100 euros

voir loin to be far-sighted

elle ne voit pas plus loin que le bout de son nez she can't see further than the end of her nose

il y a loin de la coupe aux lèvres (proverbe) there's many a slip 'twixt cup and lip (proverbe)

4. (Suisse) [absent]

il est loin he's not here

————————

au loin locution adverbiale

far away

on voyait, au loin, une rangée de peupliers a row of poplars could be seen in the far distance ou far off in the distance

————————

d'aussi loin que locution conjonctive

il lui fit signe d'aussi loin qu'il la vit he signalled to her as soon as he saw her in the distance

d'aussi loin que je me souvienne as far back as I can remember

————————

de loin locution adverbiale

1. [depuis une grande distance] from a long way, from a distance

je vois mal de loin I can't see very well from a distance

tu verras mieux d'un peu plus loin you'll see better from a bit further away

ils sont venus d'assez loin à pied they came a fair distance ou quite a long way on foot

je l'ai vu venir de loin (familier) I saw him coming a mile off

2. [assez peu]

il ne s'intéresse que de loin à la politique he's only slightly interested in politics

suivre les événements de loin to follow events from a distance

3. [de beaucoup] far and away, by far

c'est de loin le meilleur cognac it's far and away ou it's by far the best brandy

je le préfère à ses collègues, et de loin I much prefer him to his colleagues

de loin en loin locution adverbiale

(soutenu)

1. [dans l'espace] at intervals, here and there

2. [dans le temps] from time to time, every now and then

du plus loin que locution conjonctive

il lui fit signe du plus loin qu'il l'aperçut he signalled to her as soon as he saw her in the distance

du plus loin qu'il se souvienne as far back as he can remember

————————

loin de locution prépositionnelle

1. [dans l'espace] a long way ou far (away) from

non loin de not far from

2. (figuré) far from

je ne suis pas loin de leur dire le fond de ma pensée it wouldn't take me much to tell them what I think, I have a good mind to tell them what I really think

j'étais loin de me douter que... I never imagined...

loin de moi l'idée de t'accuser far be it from me to accuse you

loin de moi cette idée! nothing could be further from my mind!

loin des yeux, loin du cœur (proverbe) out of sight, out of mind (proverbe)

loin de là

a. [endroit] far from there

b. (figuré) far from it

3. [dans le temps] a long way (away)

la Première Guerre mondiale est bien loin de nous maintenant the First World War is a long way away from us now

nous ne sommes plus loin de l'an 2000 maintenant we're not far off the year 2000 now

4. [au lieu de]

loin de m'aider far from helping me

————————

loin que locution conjonctive

(littéraire)

not that

————————

pas loin de locution adverbiale

[presque] nearly, almost

ça ne fait pas loin de quatre ans qu'ils sont mariés they've been married nearly four years

Dictionnaire Français-Anglais > loin

15 venir

venir [v(ə)niʀ]

━━━━━━━━━

1. intransitive verb

2. auxiliary verb

3. impersonal verb

━━━━━━━━━

➭ TABLE 22

━━━━━━━━━━━━━━━━━

► venir is conjugated with être.

━━━━━━━━━━━━━━━━━

1. <

   a. to come

• je viens ! I'm coming!

• je viens dans un instant I'll be there in a moment

• comment est-il venu ? -- en voiture how did he get here? -- by car

• le voisin est venu the man from next door came round

• il vient chez nous tous les jeudis he comes round to our house every Thursday

• il est venu vers moi he came up to me

► faire venir [+ médecin, plombier] to call

• tu nous as fait venir pour rien you got us to come for nothing

• il fait venir son vin de Provence he has his wine sent from Provence► venir (jusqu')à ( = atteindre) (vers le haut) to come up to ; (vers le bas) to come down to ; (en longueur, en superficie) to reach

• l'eau nous venait aux genoux the water came up to our knees► venir de to come from

• ils viennent de Paris (en voyage) they're coming from Paris ; (origine) they are from Paris

• d'où vient que... ? how is it that...?

• d'où vient cette hâte soudaine ? why the hurry all of a sudden?

• ça vient de ce que... it comes from the fact that...

   b. ( = arriver, survenir) to come

• la nuit vient vite night comes fast

• cela vient à point this has come just at the right moment

• les idées ne viennent pas I'm short of ideas

• une idée m'est venue I had an idea

• l'idée lui est venue de téléphoner he thought of phoning

• il ne sait pas encore nager, mais ça va venir he can't swim yet, but it'll come

• ça vient ? come on!

• alors ce dossier, ça vient ? so when's that file going to be ready?

• et ma bière ? -- ça vient ! where's my beer? -- it's coming!

   c. (dans le temps, dans une série) to come

• ça vient après it comes after

• le moment viendra où... the time will come when...

• le moment est venu d'agir the time has come to act

• la semaine qui vient the coming week

• samedi qui vient this Saturday

► à venir

• les années à venir the years to come

• nous le saurons dans les jours à venir we'll know in the next few days

   d. ( = pousser) cette plante vient bien dans un sol argileux this plant does well in a clayey soil

   e. (locutions)

► en venir à

• j'en viens maintenant à votre question I shall now come to your question

• venons-en au fait let's get to the point

• en venir aux mains to come to blows

• où voulez-vous en venir ? what are you getting at?

• j'en viens à me demander si... I'm beginning to wonder if...

• il en est venu à haïr ses parents he has got to the stage where he hates his parents

• comment les choses en sont-elles venues là ? how did things come to this?► y venir

• il faudra bien qu'il y vienne he'll just have to get used to it

• et le budget ? -- j'y viens and the budget? -- I'm coming to that

2. <

• je suis venu travailler I have come to work

• il va venir la voir he's going to come to see her

• viens voir ! come and see!

• viens m'aider come and help me

• après cela ne viens pas te plaindre ! and don't come complaining afterwards!

► venir de + infinitif to have just

• il vient d'arriver he has just arrived

• elle venait de m'appeler she had just called me► venir à + infinitif

• s'il venait à mourir if he were to die

• s'il venait à passer par là if he should happen to go that way

3. <

• il vient beaucoup d'enfants there are a lot of children coming

• il ne lui viendrait pas à l'idée que j'ai besoin d'aide it wouldn't occur to him that I might need help

• il m'est venu un doute I had a doubt

• il vient un moment où... the time comes when...

• s'il vient à pleuvoir if it should rain

* * *
vəniʀ
1.

verbe auxiliaire

1) ( marque l'occurrence)

venir aggraver la situation — to make the situation worse

2) ( marque le mouvement)

le ballon est venu rouler sous mes pieds — the ball rolled up to my feet

3) ( marque le développement)

s'il venait à pleuvoir — if it should rain

s'il venait à l'apprendre — if he ever got to hear about it

il en vint à la détester — he came to hate her

2.

verbe intransitif

1) ( dans l'espace) to come

je viens or suis venu pour m'excuser — I've come to apologize

il vient beaucoup de gens le samedi — lots of people come on Saturdays

allez, viens! — come on!

d'où viens-tu? — ( reproche) where have you been?

j'en viens — I've just been there

je viens de sa part — he/she sent me to see you

faire venir quelqu'un — ( demander) to send for somebody, to get somebody (colloq); ( en le convainquant) to get somebody to come; ( attirer) to attract somebody [client]

faire venir le médecin — to call the doctor

faire venir quelque chose — ( commander) to order something; ( par la poste) to send for something

faire venir ses chaussures d'Italie — to get one's shoes from Italy

plantes venues d'ailleurs — plants from far-off places

gens venus d'ailleurs — ( de l'étranger) foreigners; ( de l'extérieur) outsiders

le nom ne me vient pas à l'esprit — the name escapes me

les mots ne venaient pas — he/she etc couldn't find the words

l'inspiration ne venait pas — inspiration failed him/her etc

l'idée lui vint que — the idea occurred to him/her that

ça ne m'est jamais venu à l'idée or l'esprit — it never crossed my mind ou occurred to me

il lui est venu une idée bizarre — he/she had a weird idea

2) ( dans le temps)

il faut prendre les choses comme elles viennent — you must take things as they come

ça vient, ça vient! — (colloq) it's coming!, it's on its way!

dans les jours à venir — in the next few days

le moment venu — ( au futur) when the time comes; ( au passé) when the time came

la nuit va bientôt venir — it'll soon be dark

dans l'heure qui vient — within the hour

les difficultés à venir — future problems

je préfère laisser or voir venir (les choses) — I'd rather wait and see how things turn out

comment êtes-vous venu à l'enseignement? — how did you come to take up teaching?

venir loin derrière — to trail a long way behind

il est venu un moment où j'étais trop fatigué — I got to the point when I was too tired

3) ( marquant l'origine)

venir d'une famille protestante — to come from a Protestant family

cette bague me vient de ma tante — my aunt left me this ring

le succès du roman vient de son style — the novel's success is due to its style

ça vient de ce qu'ils ne se parlent pas — it's all because they don't talk to each other

ça me vient naturellement or tout seul — that's just the way I am

4) ( dans une hiérarchie)

venir après/avant — to come after/before

5)

en venir à — to come to

j'en viens au problème qui vous préoccupe — I now come to your problem

en venir à abandonner ses études — to get to the point of dropping out of college

s'il faut en venir là — if it gets to that point, if it comes to that

il en était venu à la faire suivre — he even had her followed

venons-en à l'ordre du jour — let's get down to the agenda

où veut-il en venir (au juste)? — what's he driving at?

en venir aux mains or aux coups — to come to blows

••

venir de + infinitif

venir verbe auxiliaire servant à former le passé immédiat: venir de faire = to have just done; elle vient (tout juste) de partir = she's (only) just left; il venait de se marier = he'd just got married; je viens de te le dire = I've just told you. Attention aux exceptions du genre vient de paraître = ( pour un livre) ‘new!’; = ( pour un disque) ‘new release’

venir + infinitif

La traduction de la construction dépend du temps: j'ai demandé au plombier de venir vérifier la chaudière = I asked the plumber to come and check the boiler; le plombier viendra vérifier la chaudière = the plumber will come and check the boiler; le plombier vient vérifier la chaudière aujourd'hui = the plumber is coming to check the boiler today; te rappelles-tu quel jour le plombier est venu vérifier la chaudière? = can you remember which day the plumber came to check the boiler?; il était venu vérifier la chaudière et il en a profité pour réparer le robinet de l'évier = he had come to check the boiler and took the opportunity to mend the tap on the sink; viens voir = come and see

Cependant, pour les activités sportives, on aura: elle a décidé de venir nager/faire du cheval = she has decided to come swimming/riding. On pourra aussi avoir: viens déjeuner = come for lunch, lunch étant un nom, ou encore: venez nous voir un de ces jours = come over ou round GB sometime

Exemples supplémentaires et exceptions sont présentés ci-dessous aussi bien pour venir verbe auxiliaire I, que pour venir verbe intransitif II

* * *
v(ə)niʀ
1. vi

1) (provenance) to come

Il viendra demain. — He'll come tomorrow.

Il est venu nous voir. — He came to see us.

venir de — to come from

2)

faire venir [docteur, plombier] — to call, to call out

faire venir quelqu'un — to call somebody out

On a fait venir le médecin. — We called the doctor., We called the doctor out.

3) (pour exprimer le passé immédiat)

venir de faire — to have just done

Je viens d'y aller. — I've just been there.

Je viens de le voir. — I've just seen him.

Je viens de lui téléphoner. — I've just phoned him.

4) (autres locutions)

en venir à faire — to come to do

j'en viens à croire que — I'm coming to think that

il en est venu à mendier — he has been reduced to begging

où veux-tu en venir? — what are you getting at?, what are you driving at?

en venir aux mains — to come to blows

à venir; les années à venir — the years to come

les générations à venir — the generations to come

je te vois venir — I know what you're after, I can see where you're going

d'où vient que...? — how is it that...?

venir au monde — to come into the world

2. vb impers

1) (pour exprimer une éventualité)

s'il vient à...; s'il vient à pleuvoir — if it should rain, if it happens to rain

s'il venait à neiger — if it should snow, if it happens to snow

2)

il me vient...; Il me vient une idée. — An idea has just occurred to me.

Il m'est venu des soupçons. — I was beginning to be suspicious.

* * *

venir ⇒ Note d'usage verb table: venir

A v aux

1 ( marque l'occurrence) venir aggraver la situation to make the situation worse; venir contribuer au chômage to push unemployment up;

2 ( marque le mouvement) le ballon est venu rouler sous mes pieds/atterrir○ dans notre jardin the ball rolled up to my feet/landed in our garden;

3 ( marque le développement) et si je venais à tomber malade? what if I should fall ill GB ou get sick US?; s'il venait à pleuvoir if it should rain; même s'il venait à changer d'avis even if he were to change his mind; s'il venait à l'apprendre if he ever got to hear about it; s'il venait à la quitter if he ever left her; quand il venait à sortir when he happened to go out; la maladie vint à s'aggraver the illness became more serious; il en vint à la détester he came to hate her.

B vi

1 ( dans l'espace) to come; viens quand tu veux come whenever you like; je viens or suis venu pour m'excuser I've come to apologize; il est venu (droit) sur moi he came straight up to me; tu peux toujours venir chez moi/dans mon bureau/à Londres/au Canada/en Irlande you can always come to my house/to my office/to London/to Canada/to Ireland; il vient beaucoup de gens le samedi lots of people come on Saturdays; la route vient jusqu'ici the road comes this far; l'eau leur venait aux genoux the water came up to their knees; venir de loin/de Hongkong to come from far away/from Hong Kong; allez, viens! come on!; d'où viens-tu? ( reproche) where have you been?; j'en viens I've just been there; il est venu quelqu'un pour toi ( encore là) someone's here to see you; ( reparti) someone came to see you; je viens de sa part he/she sent me to see you; faire venir qn ( demander) to send for sb, to get sb○; ( obtenir) to get sb to come; ( attirer) to attract sb; faire venir le plombier to send for the plumber, to get the plumber in; tu ne pourras jamais la faire venir you'll never get her to come; faire venir les clients to attract customers, to bring in the customers; faire venir le médecin to call the doctor; c'est le champagne qui le fait venir he comes for the champagne; pourquoi nous avoir fait venir si tôt? why did they get us to come here so early?; faire venir qch ( commander) to order sth; ( par la poste) to send for sth; faire venir son thé du Yunnan/ses chaussures d'Italie to get one's tea from Yunnan province/one's shoes from Italy; je suis venu ce soir vous parler du racisme I've come here tonight to talk to you about racism; plantes venues d'ailleurs plants from far-off places; produits venus d'ailleurs imported products; gens venus d'ailleurs ( étrangers) foreigners; ( des extérieurs) outsiders; le nom ne me vient pas à l'esprit the name escapes me; les mots ne venaient pas he/she etc couldn't find the words; l'inspiration ne venait pas inspiration failed him/her etc; ça m'est venu tout d'un coup ( une idée) it suddenly came to me; l'idée lui vint que the idea occurred to him/her that; ça ne m'est jamais venu à l'idée or l'esprit it never crossed my mind ou occurred to me; il ne m'est jamais venu à l'idée or l'esprit de te mentir/qu'il pourrait mentir it never occurred to me to lie to you/that he would lie; il lui est venu une idée bizarre he/she had a weird idea; un sourire lui vint aux lèvres, il lui vint un sourire aux lèvres he/she gave a smile;

2 ( dans le temps) il faut prendre les choses comme elles viennent you must take things as they come; ça vient, ça vient○! it's coming!, it's on its way!; l'année qui vient the coming year; dans les années à venir in the years to come; dans les jours à venir in the next few days; le moment venu ( au futur) when the time comes; ( au passé) when the time came; quand le printemps viendra when spring comes; (il) viendra un jour où il le regrettera the day will come when ou there'll come a day when he'll regret it; la nuit va bientôt venir it'll soon be dark; le moment du départ est venu it's time to leave; dans l'heure qui vient within the hour; les difficultés à venir future problems; attends, ça va venir wait, it's coming; je préfère laisser or voir venir (les choses) I'd rather wait and see how things turn out; alors, ça vient○?, ça vient oui ou non○? ( une réponse) am I ever going to get an answer○?; ( une personne) are you ever coming?; comment êtes-vous venu à l'enseignement? how did you come to take up teaching?; venir en troisième position to come third; venir loin derrière to trail a long way behind; venir ensuite to follow, to come next; il est venu un moment où j'étais trop fatigué I got to the point when I was too tired;

3 ( marquant l'origine) venir d'une famille protestante to come from a Protestant family; venir du grec to come from the Greek; de quelle école vient-il? what school did he go to?; cette bague me vient de ma tante my aunt left me this ring; le succès du roman vient de son style the novel's success is due to its style; ça vient du fait que la situation a changé it stems from the fact that the situation has changed; ça vient de ce qu'ils ne se parlent pas it's all because they don't talk to each other; d'où vient qu'il ne comprend jamais? how is it that he never understands?, how come he never understands?; d'où vient que vous êtes triste? why are you sad?; de là vient qu'il est toujours angoissé hence his continual anxiety, that's why he's always anxious; ça me vient naturellement or tout seul that's just the way I am;

4 ( dans une hiérarchie) venir après/avant to come after/before; la famille vient avant le reste the family comes before everything else;

5 en venir à to come to; j'en viens au problème qui vous préoccupe I now come to your problem; en venir à abandonner ses études to get to the point of dropping out; s'il faut en venir là if it gets to that point, if it comes to that; il en était venu à la faire suivre/vouloir se suicider he even had her followed/considered suicide; comment a-t-elle pu en venir à de telles extrémités? how could she have resorted to such desperate measures?; ils y viendront d'eux-mêmes ( à une idée) they'll come round of their own accord; venons-en à l'ordre du jour let's get down to the agenda; où veut-il en venir (au juste)? what's he driving at?; en venir aux mains to come to blows; ils en sont venus aux coups they came to blows.

[vənir] verbe auxiliaire

1. [se rendre quelque part pour] to come and ou to

Roger viendra me chercher Roger will come and collect me

je suis venu m'excuser I've come to apologize

venez manger! dinner's ready!

venir voir quelqu'un to come and see ou to visit somebody, to visit with somebody (US)

venir voir quelque chose to come and see something

(à valeur d'insistance)

tu l'as bien cherché, alors ne viens pas te plaindre! you asked for it, so now don't come moaning to me about it!

qu'est-ce que tu viens nous raconter ou chanter là? (familier) what on earth are you on about (UK) ou talking about?

2. [avoir fini de]

venir de: venir de faire quelque chose to have just done something

je viens de l'avoir au téléphone I was on the phone to her just a few minutes ou a short while ago

3. (soutenu)

venir à [exprime un hasard] to happen to

si les vivres venaient à manquer should food supplies run out, if food supplies were to run out

————————

[vənir] verbe intransitif

A.[AVEC IDÉE DE MOUVEMENT]

1. [se déplacer, se rendre] to come

viens plus près come closer

ils sont venus nombreux they came in droves

il est reparti ou il s'en est allé comme il était venu

a. (sens propre) he left just as he had come

b. [il est mort] he died without having made his mark

comment êtes-vous venus? how did you get here?

je l'ai rencontrée en venant ici I met her on my way here

viens au lit come to bed

alors, tu viens? are you coming?

on va au restaurant, tu viens avec nous? we're off to the restaurant, are you coming with us ou along?

venir de: d'où viens-tu? where have you been?

je viens de Paris et je repars à New York I've just been in Paris and now I'm off to New York

venir sur [prédateur, véhicule] to move in on, to bear down upon

la moto venait droit sur nous the motorbike was heading straight for us

venir vers quelqu'un [s'approcher] to come up to ou towards somebody

venir à quelqu'un

a. [s'adresser à quelqu'un] to come to somebody

b. [atteindre quelqu'un] to reach somebody

2. [emmener, appeler]

faire venir

a. [médecin, police, réparateur] to send for, to call

b. [parasites, touristes] to attract

faire venir une personne chez soi to have somebody come round

faites venir le prévenu chez le juge bring the accused to the judge's office

je fais venir mon foie gras directement du Périgord I have my foie gras sent straight from Périgord

faire venir les larmes aux yeux de quelqu'un to bring tears to somebody's eyes

B.[SANS IDÉE DE MOUVEMENT] [distance]

venir à ou jusqu'à

a. [vers le haut] to come up to, to reach (up to)

b. [vers le bas] to come down to, to reach (down to)

c. [en largeur, en longueur] to come out to, to stretch to, to reach

C.[SURGIR, SE MANIFESTER]

1. [arriver - moment, saison] to come

le moment est venu de the time has come to

quand vient l'hiver when winter comes

l'aube vint enfin dawn broke at last

voici venir la nuit it's nearly night ou nighttime

puis il vient un âge/moment où... then comes an age/a time when...

ça va venir: je ne suis jamais tombé amoureux — non, mais ça va venir! I've never fallen in love — (no, but) you will one day!

alors, elle vient cette bière? am I getting that beer or not?, how long do I have to wait for my beer?

alors, ça vient? hurry up!

ça vient, ça vient! alright, it's coming!

2. [apparaître - inspiration, idée, boutons] to come

la prudence vient avec l'âge wisdom comes with age

prendre la vie comme elle vient ou les choses comme elles viennent ou les événements comme ils viennent to take things in one's stride ou as they come, to take life as it comes

venir à quelqu'un: l'envie m'est soudain venue d'aller me baigner I suddenly felt like going swimming ou fancied a swim

une idée géniale m'était venue a great idea had dawned on me

les mots semblaient lui venir si facilement! her words seemed to flow so effortlessly!

les mots ne me venaient pas I was at a loss for words, I couldn't find the words

des rougeurs me sont venues sur tout le corps I came out in red blotches all over

venir à l'esprit de quelqu'un ou à l'idée de quelqu'un to come to ou to dawn on somebody

rien ne lui venait à l'esprit ou l'idée her mind was a blank

3. [dans une chronologie, un ordre, une hiérarchie] to come

le mois/l'année/la décennie qui vient the coming month/year/decade

le trimestre qui vient next term

venir après: fais tes devoirs, la télé viendra après do your homework, we'll see about TV later on

dans ce jeu, l'as vient après le valet in this game, the ace is worth less than the jack

4. [se développer] to come along ou up (well), to do well

venir à fruit to (go into) fruit

venir à maturité to reach maturity, to ripen

5. IMPRIMERIE & PHOTOGRAPHIE

venir bien/mal: les verts viennent bien sur la photo the green shades come out beautifully in the photograph

————————

[vənir] verbe impersonnel

1. [se déplacer]

il vient peu de touristes en hiver few tourists come in winter

2. [idée, réflexion]

il me/te etc. vient: il me vient une idée I've got an idea

il m'est venu à l'idée de faire I suddenly thought of doing, it dawned on me to do

il m'est venu une envie de tout casser I suddenly felt like smashing the place up

3. [exprime un hasard]

s'il venait à pleuvoir should it (happen to) rain

————————

venir à verbe plus préposition

1. [choisir] to come to

vous êtes venu tôt à la politique you started your political career early

2. [atteindre]

en venir à

a. [thème, problème] to come ou to turn to

b. [conclusion] to come to, to reach

c. [décision] to come to

en venir au fait ou à l'essentiel to come ou to go straight to the point

je sais certaines choses... — où veux-tu en venir? I know a thing or two... — what do you mean by that ou are you getting at ou are you driving at?

en venir aux mains ou coups to come to blows

en venir à faire

a. [finir par] to come to

b. [en dernière extrémité] to resort ou to be reduced to

j'en viens à me demander si... I'm beginning to wonder whether...

j'en viendrais presque à souhaiter sa mort I've reached the stage where I almost wish he were dead

si j'en suis venu à voler, c'est que... I resorted to stealing because...

y venir [dans une discussion]: et l'argent? — j'y viens what about the money? — I'm coming to that

y venir [s'y résoudre] to come round to it

————————

venir de verbe plus préposition

1. [être originaire de - suj: personne] to come from, to be from, to be a native of ; [ - suj: plante, fruit, animal] to come ou to be ou to originate from

une mode qui vient d'Espagne a fashion which comes from ou originated in Spain

le mot vient du latin the word comes ou derives from Latin

2. [provenir de - suj: marchandise] to originate from ; [ - suj: bruit, vent] to come from

ces images nous viennent de Tokyo these pictures come to you from Tokyo

3. [être issu de] to come from

venant d'elle, c'est presque un compliment coming from her it's almost a compliment

4. [être dû à - suj: problème] to come ou to stem from, to lie in ou with

le problème vient de la prise it's the plug

il y a une grosse erreur dans la comptabilité — ça ne vient pas de moi there's a big discrepancy in the books — it's got nothing to do with me

c'est de là que vient le mal/problème this is the root of the evil/problem

de là vient son indifférence hence her indifference, that's why she's indifferent

de là vient que: les travaux sont finis, de là vient que tout est calme the building work is over, hence the peace and quiet

d'où vient que: je dois terminer pour demain, d'où vient que je n'ai pas de temps à vous consacrer my deadline is tomorrow, that's why I can't give you any of my time

d'où vient que...? how is it that...?

————————

s'en venir verbe pronominal intransitif

(littéraire) to come

————————

à venir locution adjectivale

dans les jours/semaines/mois à venir in the days/weeks/months to come

les années à venir the coming years ou years to come

les générations à venir future ou coming generations

Dictionnaire Français-Anglais > venir

16 est-ce que

ɛskə adv
Est-ce que c'est cher? — Is it expensive?

Est-ce que c'était bon? — Was it good?

Est-ce qu'il travaille? — Does he work?, (en ce moment) Is he working?

Quand est-ce qu'il part? — When is he leaving?

Où est-ce qu'il va? — Where's he going?

Qui est-ce qui le connaît? — Who knows him?

Qui est-ce qui a fait ça? — Who did that?

See:

que

* * *

[ɛskə] (devant voyelle ou 'h' muet est-ce qu' [ɛsk]) adverbe interrogatif

1. (suivi d'un verbe plein) [au présent]

est-ce que vous aimez le thé? do you like tea?

[au passé]

est-ce que vous avez acheté la maison? did you buy the house?

[au futur]

est-ce que tu iras? will you go?

2. (suivi d'un auxiliaire) [au présent]

est-ce que tu as une enveloppe? do you have ou have you got an envelope?

[au passé]

est-ce que tu y étais? were you there?

[au futur]

est-ce que tu seras là? will you be there?

[au futur proche]

est-ce que tu vas lui téléphoner? are you going to ou will you phone her?

3. [avec un autre adverbe interrogatif]

quand est-ce qu'il arrive? when does he arrive?

Dictionnaire Français-Anglais > est-ce que

17 aller

%=1 vt.
1. v. tableau «Verbes de mouvement»; идти́*/пойти́* inch. (action déterminée; à pied; en bateau, dans le langage des marins et des sportifs); е́хать ◄е́ду, -'ет►/по= inch. (au moyen de transports, à cheval); плыть ◄-ву, -ёт, -ла►/по= inch. (par eau); лете́ть ◄-чу, -тит►/по= inch. (dans l'air); направля́ться/напра́виться, отправля́ться/отпра́виться (se diriger);
aller au théâtre — идти́ в теа́тр;
aller chez le médecin — идти́ <отправля́ться> к врачу́; aller aux renseignements — пойти́ <отпра́виться> наводи́ть спра́вки; aller à pied — идти́ пешко́м; il allait à pas lents — он шёл ме́дленно <ме́дленным ша́гом>; aller en auto. — е́хать в <на> автомоби́ле; aller à bicyclette — е́хать на велосипе́де; aller en barque — плыть на ло́дке; nous allions du Havre à Leningrad — мы шли <плы́ли> из Га́вра в Ленингра́д; l'avion va au Brésil — самолёт лети́т в Брази́лию; les oiseaux vont au sud — пти́цы летя́т на юг

║ (action indéterminée, répétée ou générale) ходи́ть ipf., е́здить ipf., пла́вать ipf., лета́ть ipf.;

il va souvent au théâtre — он ча́сто хо́дит в теа́тр;
le garçon ne va pas encore à l'école — ма́льчик ещё не хо́дит в шко́лу; il va à Orléans trois fois par an — он е́здит в Орлеа́н три ра́за в год

║ (pour revenir;
préfixe с-) сходи́ть pf., съе́здить pf.;
il faut que j'aille chez le coiffeur — мне ну́жно сходи́ть к парикма́херу;
je dois aller à Paris pour trois jours — я до́лжен съе́здить в Пари́ж на три дня;

aller et venir

1) attendez-moi, je ne fais qu'aller et venir — подожди́те меня́, я ∫ [бы́стро] схожу́ и сейча́с же верну́сь <то́лько туда́ и обра́тно fam.>

2) (en toutes directions) ходи́ть ipf.; расха́живать ipf. [вдоль] (по + D), проха́живаться ipf. (по + D); е́здить ipf.; разъезжа́ть ipf. (по + D);

il se mit à aller et venir dans la chambre — он принялся́ расха́живать <ходи́ть взад и вперёд> по ко́мнате

║ (directions concrètes;
préverbes correspondants):
aller jusqu'à — доходи́ть/дойти́ (до + G); доезжа́ть/дое́хать (до + G);
il est allé jusqu'au bord du lac — он дошёл до бе́рега о́зера; aller en bas — сходи́ть/сойти́ [вниз]; aller en avant — проходи́ть/пройти́ [вперёд]; aller de l'autre côté — переходи́ть/перейти́ [на другу́ю сто́рону]

║ fig.:

aller jusqu'au bout de sa pensée — идти́ <дойти́> до конца́ в свои́х рассужде́ниях;
aller au fond des choses — дойти́ до су́ти [веще́й]; il est allé jusqu'à prétendre que... — он дошёл до того́, что заяви́л...

║ (dans le temps) проходи́ть/пройти́; проезжа́ть/прое́хать;

il faut 5 heures pour aller de Paris à Bordeaux — ну́жно пять часо́в, что́бы прое́хать из Пари́жа до <в> Бордо́

║ élevé. ше́ствовать/про=;

● aller droit au but — идти́ пря́мо к це́ли;
cet enfant ira loin — э́тот ребёнок далеко́ пойдёт; aller au plus pressé — де́лать/с= са́мое неотло́жное; cela va de soi — э́то само́ собо́й разуме́ется; cela me va droit au cœur — э́то ∫ меня́ глубо́ко тро́гает <берёт меня́ за ду́шу>

2. (se déplacer, sujet inanimé) идти́ ipf. déterm., ходи́ть ipf. indét.;

le train va lentement — по́езд идёт ме́дленно

3. (s'étendre, parvenir jusqu'à) доходи́ть ◄-'дит-►/дойти́ (до + G);

la forer va jusqu'au lac — лес дохо́дит до о́зера;
sa robe lui allait jusqu'aux pieds — пла́тье доходи́ло ей до [са́мых] пят

4. (en parlant d'un chemin) идти́ ipf., вести́* ipf.;

cette rue va du pont à la gare — э́та у́лица идёт < ведёт> от моста́ к вокза́лу;
cette route va à Paris — э́та доро́га ведёт в Пари́ж

5. (état):

comment allez-vous? — как вы себя́ чу́вствуете?, как [вы] пожива́ете?;
comment ça va? — как [иду́т] дела́?; comment va le malade? — как себя́ чу́вствует больно́й?; le malade va-t-il mieux? ∑ — больно́му лу́чше?; il va mal aller3 — ему́ пло́хо; comment va votre foie? ∑ — как у вас с пе́ченью?, как ва́ша пе́чень?; ses affaires vont bien — его́ дела́ иду́т хорошо́; tout va bien — всё в поря́дке, всё идёт хоро́шо ║ quand le bâtiment va, tout va [— раз] лю́ди стро́ятся, зна́чит всё в поря́дке <идёт хорошо́>; ainsi va le monde — уж так устро́ен мир

6. (fonctionner) де́йствовать ipf., идти́ ipf., пойти́ pf. inch., рабо́тать / за= inch.;

la montre va mal — часы́ пло́хо иду́т;
le poste de radio va mal — приёмник пло́хо рабо́тает

7. (convenir) идти́ ipf., быть к лицу́;

ce chapeau vous va très bien — э́та шля́па вам ∫ о́чень идёт <к лицу́>

║ ( s'adapter) подходи́ть ipf. [друг к дру́гу], соотве́тствовать ipf. (+ D);

cette clé va-t-elle à la serrure? — э́тот ключ подхо́дит к замку́?;
aller ensemble — сочета́ться ipf.; ce rouge et ce vert ne vont pas ensemble — э́тот кра́сный цвет пло́хо сочета́ется с зелёным [цве́том], ≈ э́то сочета́ние кра́сного с зелёным о́чень неуда́чно; aller de pair... — соотве́тствовать [друг дру́гу]; ● aller comme un gant — быть как раз (по руке́, по фигу́ре) ║ cela vous va mal de dire... — вам не годи́тся <не к лицу́> э́то говори́ть...; oui, ça me va! (réponse) — хорошо́, э́то меня́ устра́ивает!; oh! ça va, tu me l'as déjà dit dix fois — хва́тит ты мне уже́ говори́л э́то де́сять раз

8. + inf
1) (but) идти́ ipf.;
aller se coucher (se baigner, se promener) — идти́ спать (купа́ться, гуля́ть);
il est allé voir son camarade — он пошёл к това́рищу; il est allé voir ce qui se passe dans la rue — он пошёл посмотре́ть, что происхо́дит на у́лице

2) (renforcement) ne se traduit pas ou se rend par les particules то́лько, вдруг, etc. ;

s'il allait se mettre à pleuvoir... — е́сли вдруг пойдёт дождь...;
n'allez pas lui répéter ce que je vous dis — то́лько не передава́йте ему́ то, что я вам сказа́л

3) (futur immédiat et futur immédiat dans le passé) v. tableau «Futur»
9. + gér se traduit par l'imperfectif du verbe;
son état va s'améliorant — его́ состоя́ние улучша́ется; у aller
1) j'y vais de ce pas — я то́тчас же принима́юсь за де́ло; я сейча́с fam.; j'y vais!, on y va! — сию́ мину́ту!, сейча́с!; ne pas y aller par quatre chemins v. chemin; ne pas y aller de main morte — си́льно уда́рить pf.; y aller de bon cœur — де́йствовать ipf. пря́мо; il faut y aller doucement — ну́жно де́йствовать осторо́жно

2) impers речь идёт (о + P);

il y va de mon honneur — речь идёт о мое́й че́сти, э́то каса́ется мое́й че́сти;

laisser aller
1) (abandonner) забра́сывать/забро́сить (+ A), махну́ть pf. руко́й (на + A) 2) ( ne pas se mêler) предоста́вить pf. (+ D) идти́ свои́м чередо́м, не вме́шиваться ipf. (в + A), пусти́ть pf. (+ A) на самотёк;
depuis un an il laisse tout aller — вот уже́ год, как он всё забро́сил <ни во что не вме́шивается>;
laisser aller ses affaires — забро́сить свои́ дела́

3) (permet- tre) допуска́ть/допусти́ть, позволя́ть/ позво́лить;

ne la laisse pas aller là-bas! — не пуска́й её туда́!;

se laisser aller дава́ть/дать себе́ во́лю, не удержа́ться pf. (mollesse); распуска́ться/распусти́ться, не следи́ть ipf. за собо́й (négligence);

elle, naguère si énergique, se laisse maintenant aller — она́ всегда́ была́ така́я энерги́чная, а тепе́рь ей всё безразли́чно
║ se laisser aller à — поддава́ться/подда́ться (+ D);

s'en aller
1) уходи́ть/уйти́; уезжа́ть/ уе́хать;
il est déjà tard, je m'en vais — уже́ по́здно, я ухожу́;
va-t-en! — уходи́!, ↑убира́йся!; allons-nous en! — идёмте!; на́до уходи́ть!

2) (mourir) умира́ть/умере́ть
3) (disparaître) исчеза́ть/исче́знуть;
si vous lavez à l'eau tiède, la tache s'en ira — е́сли вы́мыть [вещь] в тёплой воде́, пятно́ исче́знет < сойдёт>;
tout s'en est allé en fumée — всё рассе́ялось как дым

■ interj. et imper:

aller ons! répondez! — ну, отвеча́йте же!;
allons! réconciliez-vous — ну, помири́тесь же! ; va,. ne te fâche pas! — ну, не серди́сь!; allons! allonsl soyons sérieux! — ну-ну, бу́дем серьёзны!; croyez-moi, allez! il n'a guère changé — мо́жете мне пове́рить, он ничу́ть не измени́лся; allons bon! — чёрт!; il a dit qu'il viendrait. Allons donc! — он сказа́л, что придёт. Ну и ну!; encore 10 fautes dans ce devoir. Et allez donc! — ещё де́сять оши́бок в рабо́те, поду́мать то́лько!; allez-y! — начина́йте!; vas-y! — дава́й-ка; à toi de jouer. Vas-y! — тебе́ игра́ть, ходи́!; allez y comprendre quelque chose! — попро́буйте тут что-нибу́дь поня́ть!; imbécile, va!; va donc, imbécile! — вот дура́к[-то]1

ALLER %=2 m движе́ние в оди́н коне́ц;

billet d'aller et retour — биле́т туда́ и обра́тно;
nous avons voyagé ensemble à l'aller, mais pas au retour — мы пое́хали туда́ вме́сте, а верну́лись по́рознь; je n'ai fait qu'un aller et retour — я то́лько сходи́л <съе́здил> туда́ и обра́тно; ● au pis aller — на худо́й коне́ц; c'est un pis aller — э́то кра́йний слу́чай

Dictionnaire français-russe de type actif > aller

18 lointain

lointain, e [lwɛ̃tɛ̃, εn]

1. adjective

distant ; [région] remote

2. masculine noun

• dans le lointain in the distance

* * *

1.

lointaine lwɛ̃tɛ̃, ɛn adjectif

1) ( dans l'espace) distant

2) ( dans le temps) distant

les jours lointains où... — the far-off days when...

3) ( indirect) [ressemblance, rapport] remote; [cause] indirect

4) ( détaché) [personne, air] distant

2.

nom masculin background

dans le lointain — [apercevoir, entendre] in the distance

* * *
lwɛ̃tɛ̃, ɛn lointain, -e
1. adj

1) (dans l'espace) faraway, distant

un pays lointain — a distant country

2) (dans le futur, passé) distant

3) (cause) indirect, (parent) distant

C'est un parent lointain de ma mère. — He's a distant relation of my mother.

2. nm

dans le lointain — in the distance

* * *

lointain, lointaine

A adj

1 ( dans l'espace) [terre, expédition, musique, ami] distant;

2 ( dans le temps) [passé, civilisation, souvenir] distant; [avenir, échéance, objectif] distant; les jours lointains où… the far-off days when…; lointaine est l'époque où… the time is far distant when…;

3 ( indirect) [ressemblance, rapport] remote; [cause] indirect; [parent, héritier] distant;

4 ( détaché) [personne, air] distant; elle écoutait, le regard lointain she was listening with a faraway look in her eyes.

B nm background; dans le lointain [apercevoir, entendre] in the distance; le regard plongé dans le lointain gazing into the distance.

( féminin lointaine) [lwɛ̃tɛ̃, ɛn] adjectif

1. [dans l'espace] distant, far-off

2. [dans le temps - passé] distant, far-off ; [ - futur] distant

dans un lointain avenir in the distant ou remote future

3. [indirect - parent, cousin] remote

4. [absent - air, sourire] faraway

je l'ai trouvée un peu lointaine

a. [préoccupée] she seemed to have something on her mind

b. [distraite] I found her rather vague

5. [dans la pensée - lien, rapport] remote, distant

il n'y a qu'un lointain rapport entre... there's only the remotest connection between...

————————

nom masculin

1. [fond]

dans le ou au lointain [vers l'horizon] in the distance

2. ART

les lointains the background

lointain vaporeux sfumato background

Dictionnaire Français-Anglais > lointain

19 éloigné

éloigné, e [elwaɲe]

past participle of éloigner adjective

distant

• tenir éloigné de to keep away from

• se tenir éloigné du feu to keep away from the fire

• dans un avenir peu éloigné in the not-too-distant future

• un cousin éloigné a distant cousin

• la famille éloignée distant relatives

► être éloigné de to be far from

• éloigné de 3 km 3km away

• est-ce très éloigné de la gare ? is it very far from the station?

• sa version est très éloignée de la vérité his version is very far from the truth

• je suis très éloigné de ses positions my point of view is very far removed from his

* * *

éloignée elwaɲe adjectif

1) ( dans l'espace) distant

éloigné de tout — remote

un hameau éloigné de cinq kilomètres — a hamlet five kilometres [BrE] away

deux usines éloignées de cinq kilomètres — two factories five kilometres [BrE] apart

c'est trop éloigné — it's too far away

2) ( dans le temps) [souvenirs] distant; [événement] remote (jamais épith)

éloigné dans le temps — distant (in time)

dans un futur peu éloigné — in the not too distant future

dans un passé peu éloigné — not (so) long ago

3) ( dans la famille) [cousin] distant

4) ( différent) [positions, opinions] poles apart

très éloigné de la réalité — far removed from reality

* * *
elwaɲe adj éloigné, -e
distant, far-off

* * *

éloigné, éloignée

A pp ⇒ éloigner.

B pp adj

1 ( dans l'espace) distant; dans un village éloigné de tout in a remote village; dans un hameau éloigné de 5 kilomètres in a hamlet 5 kilometres^GB away; deux usines éloignées de 5 kilomètres two factories 5 kilometres^GB apart; c'est trop éloigné pour y aller ce soir it's too far away to go there this evening; les maisons éloignées du centre houses far ou a long way from the centre^GB; ils vivent éloignés les uns des autres they live far apart;

2 ( dans le temps) [souvenirs] distant; [événement] remote ( jamais épith); éloigné dans le temps distant (in time); cela remonte à une époque bien éloignée this goes back to a time long past; dans un futur peu éloigné in the not too distant future; dans un passé peu éloigné not (so) long ago; deux périodes éloignées l'une de l'autre two periods far apart in time;

3 ( dans la famille) [cousin, parent] distant;

4 ( différent) [positions, opinions] poles apart; très éloigné de la réalité [déclaration, reportage, estimation] far removed from reality; les babouins sont biologiquement plus éloignés de l'homme que les chimpanzés baboons are biologically further removed from man than chimpanzees; leurs points de vue sont plus éloignés que je ne croyais their points of view are further apart than I thought;

5 ( absent) away; le torero s'est tenu or est resté éloigné de l'arène pendant deux ans the bullfighter stayed away from the arena for two years.

( féminin éloignée) [elwaɲe] adjectif

1. [loin de tout - province, village] distant, remote, faraway

2. [distant]

les deux villes sont éloignées de 50 kilomètres the two towns are 50 kilometres apart

maintenant que tout danger est éloigné now that there is no further risk, now that the danger is past

éloigné de [à telle distance de]: ce n'est pas très éloigné de l'aéroport it's not very far (away) from the airport

se tenir éloigné du feu to keep away from the fire

se tenir éloigné de la politique to keep away from ou to steer clear of politics

rien n'est plus éloigné de mes pensées nothing could be ou nothing is further from my thoughts

3. [dans le temps] distant, remote, far-off

dans un passé/avenir pas si éloigné que ça in the not-too-distant past/future

4. [par la parenté] distant

5. [différent]

éloigné de far removed ou very different from

Dictionnaire Français-Anglais > éloigné

20 facio

făcĭo, ĕre, fēci, factum    - impératif présent: fac/facite - face: forme archaïque employée surtout par Plaute et Térence.    - futur simple: facie = faciam (Cato).    - voir les formes archaïques: faxo, faxim.    - voir la conjugaison du passif: fio, fieri, factus sum.    - voir l'article fio. [st1]1 [-] faire, exécuter, effectuer, accomplir; agir, se conduire; faire que, faire en sorte que.    - facere aliquid ex re: faire une chose avec une autre.    - praedam ab hoste facere: faire du butin sur l’ennemi.    - alicui non idem fecit, Cic.: n'en a-t-il pas usé ainsi avec qqn?    - factus ad + acc.: fait pour.    - facere ut: faire en sorte que (ut consécutif).    - fac ut sciam ou fac sciam: fais en sorte que je sache.    - face mittas, Ter.: aie soin d'envoyer.    - facere hoc, ut: faire ceci, à savoir que (ut explicatif, développant hoc).    - di faxint ne.... (faxim... = faciam...): fassent les dieux que... ne... pas.    - avec adv.: agir, se comporter, se conduire.    - facio libenter ut: il m'est bien agréable de.    - bene (recte) facis quod: tu fais bien de.    - facis tu quidem fraterne quod me hortaris: tu te conduis vraiment en bon frère en m'exhortant.    - facis injuste si: tu commets une injustice si...    - alicui bene (male) facere: se comporter bien (mal) à l’égard de qqn.    - arroganter facit cum: il montre de la présomption en...    - facere amice, Cic.: agir en ami.    - homines captivos qui catenis vinciunt nimis stulte faciunt mea quidem sententia, Plaut. Men.: ceux qui tiennent enchaînés des captifs font une très grosse sottise, à mon avis.    - factum optume: tant mieux.    - in re plurimum facere: réussir très bien dans qqch.    - mature facto opus est ( facto → participe neutre au lieu de l’inf.) il faut agir à temps.    - facere ne + subj.: faire que ne... pas.    - non possum facere quin, Cic.: je ne peux pas m'empêcher de.    - facultatem recte judicandi alicui facere: donner à qqn la possiblilité de bien juger.    - invitus feci: j'ai agi contre mon gré.    - illum forma tremere facit, Ov.: ma beauté le fait trembler.    - dictum ac factum: aussitôt dit aussitôt fait, sans délai. [st1]2 [-] faire, créer, produire, confectionner, façonner, construire, constituer, composer.    - facere ova, Varr.: pondre des oeufs.    - facere sobolem, Col.: avoir des petits.    - facit grana malum, Col.: la pomme a des pépins.    - facere statuam, Plin.: sculpter une statue. [st1]3 [-] procurer, causer, susciter, apporter, exciter.    - impedimentum alicui facere: causer de l'embarras à qqn.    - negotium facere: donner de l'embarras, causer des ennuis.    - spem alicui facere: provoquer l’espoir de qqn.    - facere insidias alicui, Nep.: tendre des embûches à qqn.    - facere stomachum, Cic.: mettre en colère.    - facere risum, Quint.: faire rire. [st1]4 [-] se procurer, acquérir, s'attirer.    - facere praedam, Cic.: se procurer du butin.    - facere omnia ad se, Petr.: tout tirer à soi.    - facere manum, Cic.: ramasser une troupe.    - facere nil sibi reliqui, Caes.: ne rien épargner    - facere sibi fortunam, Liv.: être l'artisan de sa fortune. [st1]5 [-] souffrir (un dommage), éprouver, se trouver dans tel ou tel état.    - facere damnum, detrimentum: subir une perte, un dommage.    - facere jacturam, Cic.: supporter une perte.    - bestiae simile quiddam faciunt, Cic.: les bêtes éprouvent quelque chose de semblable. [st1]6 [-] faire (remplaçant un verbe précédent).    - an Scythes potuit pro nihilo pecuniam ducere, nostrates facere non potuerunt? Cic.: quoi! un Scythe a pu mépriser l'argent, et nos compatriotes n'ont pu le faire? [st1]7 [-] instituer, nommer, faire, rendre (ordinairement avec un attribut); mettre dans tel ou tel état.    - facere agricolam ducem: faire d’un laboureur un général.    - aliquem reum facere: accuser qqn.    - consulem aliquem facere: nommer qqn consul.    - facere aliquem certiorem: informer qqn.    - facere invisum, Hor.: rendre odieux.    - facere de Italia Africam, Flor.: faire de l'Italie une seconde Afrique.    - fecerant de servitute Romanos, Flor.: d'esclaves ils étaient devenus Romains.    - senatum bene sua sponte firmum firmiorem fecistis, Cic. Phil. 6: le sénat, déjà ferme de lui-même, vous l'avez affermi encore plus.    - facere palam, Nep.: rendre public, publier, divulguer. [st1]8 [-] juger d'un certain prix, estimer, priser.    - facere + gén. de prix: faire cas de, estimer.    - magni, (parvi) eum facio: je l’estime beaucoup (peu).    - voluptatem virtus minimi facit: la vertu fait très peu cas du plaisir.    - dolorem nihili facere: ne faire nullement cas de la douleur, dédaigner la douleur.    - facere + gén. autre que le gén. de prix: cf. esse + gén.    - omnia quae mulieris fuerunt, viri fiunt dotis nomine, Cic. Top. 4: tous les biens qui appartenaient à la femme passent au mari sous le nom de dot.    - Asiam populi Romani facere: mettre l'Asie sous la dépendance du peuple romain.    - facere aliquid dicionis alicujus: mettre qqch sous le pouvoir de qqn.    - omnem oram usque ad Hiberum flumen Romanae dicionis fecit, Liv. 21: il soumit à l'empire romain toute la côte jusqu'à l'Ebre. [st1]9 [-] faire une supposition, simuler, feindre.    - fac + prop. inf.: suppose que.    - faciamus deos non esse, Cic.: supposons que les dieux n'existent pas.    - exitium fac me meruisse, Ov.: suppose que j'aie mérité la mort.    - Herculem Homerus conveniri facit ab Ulysse, Cic.: Homère feint qu'Hercule et Ulysse se rencontrent.    - feci sermonem inter nos habitum, Cic.: j'ai fait croire à un entretien entre nous.    - facio me alias res agere, Cic.: je fais semblant d'être occupé ailleurs (= d'être distrait). [st1]10 [-] pratiquer, exercer (un métier); faire un sacrifice, sacrifier.    - facere medicinam: exercer la médecine.    - facere argentariam, Cic.: exercer le métier de banquier, être banquier.    - mercaturas facere: faire le commerce.    - facere stipendia: être soldat, servir.    - facere sacra, Cic.: faire un sacrifice.    - facere (s.-ent. sacra) Junoni, Cic.: sacrifier à Junon.    - dii facientes adjuvant, Varr.: les dieux sont propices à ceux qui les honorent.    - facere alicui deo aliqua re: sacrifier à un dieu qqch [au moyen de qqch].    - facere agno: [faire (un sacrifice) avec un agneau] = offrir un agneau en sacrifice.    - cum faciam vitulâ pro frugibus, Virg. B. 3: quand j'offrirai en sacrifice un veau au lieu des fruits de la terre. [st1]11 [-] parcourir (un espace); passer (un temps).    - cursu quingenta stadia facere, Just.: faire cinq cents stades à la course.    - paucissimos dies una fecimus, Sen.: nous avons passé très peu de jours ensemble. [st1]12 [-] être d'un parti, être pour, être contre.    - facere contra (adversus) aliquem: être contre qqn.    - facere cum (ab) aliquo: agir avec qqn, être pour qqn, être du parti de qqn.    - veritas cum hoc facit, Quint.: la vérité est pour lui. [st1]13 [-] convenir, être bon pour, être utile, aller à.    - facere ad aliquam rem (alicui rei): être bon (efficace) pour qqch ou convenir à qqch.    - non male facere cum aliquo, Ov.: aller bien à qqn, s'accorder avec qqn.    - plurimum facit totas diligenter nosse causas, Quint.: il est très utile de bien connaître l'ensemble des causes. [st1]14 [-] faire, présenter telle ou telle forme, présenter telle ou telle désinence.    - paries facit ventrem, Dig.: le mur se bombe.    - cur pater patris facit? Quint.: pourquoi pater fait patris?    - facere + inf. ou part.: représenter, supposer, imaginer.    - cum ariete colloquentem facere: représenter Polyphème s’entretenant avec un bélier.    - Xenophon facit Socratem disputantem: Xénophon représente Socrate en train de discuter.    - poetae impendere saxum Tantalo faciunt: les poètes représentent un rocher suspendu sur (la tête de) Tantale.    - fecerat et viridi fetam Mavortis in antro procubuisse lupam, Virg. En. 8: Il avait représenté, couchée dans l'antre verdoyant de Mars, une louve qui venait d'avoir des petits.    - Plato aedificari a deo mundum facit, Cic. N. D.: Platon imagine le monde construit par un dieu. [st1]15 [-] se rendre, aller (emploi non classique).    - (se) facere aliquo: se rendre quelque part.    - facere ad stelas, Petr. 62: se rendre du côté des stèles.    - intra limen sese facit, Apul. M. 5, 2: il franchit le seuil.
* * *
făcĭo, ĕre, fēci, factum    - impératif présent: fac/facite - face: forme archaïque employée surtout par Plaute et Térence.    - futur simple: facie = faciam (Cato).    - voir les formes archaïques: faxo, faxim.    - voir la conjugaison du passif: fio, fieri, factus sum.    - voir l'article fio. [st1]1 [-] faire, exécuter, effectuer, accomplir; agir, se conduire; faire que, faire en sorte que.    - facere aliquid ex re: faire une chose avec une autre.    - praedam ab hoste facere: faire du butin sur l’ennemi.    - alicui non idem fecit, Cic.: n'en a-t-il pas usé ainsi avec qqn?    - factus ad + acc.: fait pour.    - facere ut: faire en sorte que (ut consécutif).    - fac ut sciam ou fac sciam: fais en sorte que je sache.    - face mittas, Ter.: aie soin d'envoyer.    - facere hoc, ut: faire ceci, à savoir que (ut explicatif, développant hoc).    - di faxint ne.... (faxim... = faciam...): fassent les dieux que... ne... pas.    - avec adv.: agir, se comporter, se conduire.    - facio libenter ut: il m'est bien agréable de.    - bene (recte) facis quod: tu fais bien de.    - facis tu quidem fraterne quod me hortaris: tu te conduis vraiment en bon frère en m'exhortant.    - facis injuste si: tu commets une injustice si...    - alicui bene (male) facere: se comporter bien (mal) à l’égard de qqn.    - arroganter facit cum: il montre de la présomption en...    - facere amice, Cic.: agir en ami.    - homines captivos qui catenis vinciunt nimis stulte faciunt mea quidem sententia, Plaut. Men.: ceux qui tiennent enchaînés des captifs font une très grosse sottise, à mon avis.    - factum optume: tant mieux.    - in re plurimum facere: réussir très bien dans qqch.    - mature facto opus est ( facto → participe neutre au lieu de l’inf.) il faut agir à temps.    - facere ne + subj.: faire que ne... pas.    - non possum facere quin, Cic.: je ne peux pas m'empêcher de.    - facultatem recte judicandi alicui facere: donner à qqn la possiblilité de bien juger.    - invitus feci: j'ai agi contre mon gré.    - illum forma tremere facit, Ov.: ma beauté le fait trembler.    - dictum ac factum: aussitôt dit aussitôt fait, sans délai. [st1]2 [-] faire, créer, produire, confectionner, façonner, construire, constituer, composer.    - facere ova, Varr.: pondre des oeufs.    - facere sobolem, Col.: avoir des petits.    - facit grana malum, Col.: la pomme a des pépins.    - facere statuam, Plin.: sculpter une statue. [st1]3 [-] procurer, causer, susciter, apporter, exciter.    - impedimentum alicui facere: causer de l'embarras à qqn.    - negotium facere: donner de l'embarras, causer des ennuis.    - spem alicui facere: provoquer l’espoir de qqn.    - facere insidias alicui, Nep.: tendre des embûches à qqn.    - facere stomachum, Cic.: mettre en colère.    - facere risum, Quint.: faire rire. [st1]4 [-] se procurer, acquérir, s'attirer.    - facere praedam, Cic.: se procurer du butin.    - facere omnia ad se, Petr.: tout tirer à soi.    - facere manum, Cic.: ramasser une troupe.    - facere nil sibi reliqui, Caes.: ne rien épargner    - facere sibi fortunam, Liv.: être l'artisan de sa fortune. [st1]5 [-] souffrir (un dommage), éprouver, se trouver dans tel ou tel état.    - facere damnum, detrimentum: subir une perte, un dommage.    - facere jacturam, Cic.: supporter une perte.    - bestiae simile quiddam faciunt, Cic.: les bêtes éprouvent quelque chose de semblable. [st1]6 [-] faire (remplaçant un verbe précédent).    - an Scythes potuit pro nihilo pecuniam ducere, nostrates facere non potuerunt? Cic.: quoi! un Scythe a pu mépriser l'argent, et nos compatriotes n'ont pu le faire? [st1]7 [-] instituer, nommer, faire, rendre (ordinairement avec un attribut); mettre dans tel ou tel état.    - facere agricolam ducem: faire d’un laboureur un général.    - aliquem reum facere: accuser qqn.    - consulem aliquem facere: nommer qqn consul.    - facere aliquem certiorem: informer qqn.    - facere invisum, Hor.: rendre odieux.    - facere de Italia Africam, Flor.: faire de l'Italie une seconde Afrique.    - fecerant de servitute Romanos, Flor.: d'esclaves ils étaient devenus Romains.    - senatum bene sua sponte firmum firmiorem fecistis, Cic. Phil. 6: le sénat, déjà ferme de lui-même, vous l'avez affermi encore plus.    - facere palam, Nep.: rendre public, publier, divulguer. [st1]8 [-] juger d'un certain prix, estimer, priser.    - facere + gén. de prix: faire cas de, estimer.    - magni, (parvi) eum facio: je l’estime beaucoup (peu).    - voluptatem virtus minimi facit: la vertu fait très peu cas du plaisir.    - dolorem nihili facere: ne faire nullement cas de la douleur, dédaigner la douleur.    - facere + gén. autre que le gén. de prix: cf. esse + gén.    - omnia quae mulieris fuerunt, viri fiunt dotis nomine, Cic. Top. 4: tous les biens qui appartenaient à la femme passent au mari sous le nom de dot.    - Asiam populi Romani facere: mettre l'Asie sous la dépendance du peuple romain.    - facere aliquid dicionis alicujus: mettre qqch sous le pouvoir de qqn.    - omnem oram usque ad Hiberum flumen Romanae dicionis fecit, Liv. 21: il soumit à l'empire romain toute la côte jusqu'à l'Ebre. [st1]9 [-] faire une supposition, simuler, feindre.    - fac + prop. inf.: suppose que.    - faciamus deos non esse, Cic.: supposons que les dieux n'existent pas.    - exitium fac me meruisse, Ov.: suppose que j'aie mérité la mort.    - Herculem Homerus conveniri facit ab Ulysse, Cic.: Homère feint qu'Hercule et Ulysse se rencontrent.    - feci sermonem inter nos habitum, Cic.: j'ai fait croire à un entretien entre nous.    - facio me alias res agere, Cic.: je fais semblant d'être occupé ailleurs (= d'être distrait). [st1]10 [-] pratiquer, exercer (un métier); faire un sacrifice, sacrifier.    - facere medicinam: exercer la médecine.    - facere argentariam, Cic.: exercer le métier de banquier, être banquier.    - mercaturas facere: faire le commerce.    - facere stipendia: être soldat, servir.    - facere sacra, Cic.: faire un sacrifice.    - facere (s.-ent. sacra) Junoni, Cic.: sacrifier à Junon.    - dii facientes adjuvant, Varr.: les dieux sont propices à ceux qui les honorent.    - facere alicui deo aliqua re: sacrifier à un dieu qqch [au moyen de qqch].    - facere agno: [faire (un sacrifice) avec un agneau] = offrir un agneau en sacrifice.    - cum faciam vitulâ pro frugibus, Virg. B. 3: quand j'offrirai en sacrifice un veau au lieu des fruits de la terre. [st1]11 [-] parcourir (un espace); passer (un temps).    - cursu quingenta stadia facere, Just.: faire cinq cents stades à la course.    - paucissimos dies una fecimus, Sen.: nous avons passé très peu de jours ensemble. [st1]12 [-] être d'un parti, être pour, être contre.    - facere contra (adversus) aliquem: être contre qqn.    - facere cum (ab) aliquo: agir avec qqn, être pour qqn, être du parti de qqn.    - veritas cum hoc facit, Quint.: la vérité est pour lui. [st1]13 [-] convenir, être bon pour, être utile, aller à.    - facere ad aliquam rem (alicui rei): être bon (efficace) pour qqch ou convenir à qqch.    - non male facere cum aliquo, Ov.: aller bien à qqn, s'accorder avec qqn.    - plurimum facit totas diligenter nosse causas, Quint.: il est très utile de bien connaître l'ensemble des causes. [st1]14 [-] faire, présenter telle ou telle forme, présenter telle ou telle désinence.    - paries facit ventrem, Dig.: le mur se bombe.    - cur pater patris facit? Quint.: pourquoi pater fait patris?    - facere + inf. ou part.: représenter, supposer, imaginer.    - cum ariete colloquentem facere: représenter Polyphème s’entretenant avec un bélier.    - Xenophon facit Socratem disputantem: Xénophon représente Socrate en train de discuter.    - poetae impendere saxum Tantalo faciunt: les poètes représentent un rocher suspendu sur (la tête de) Tantale.    - fecerat et viridi fetam Mavortis in antro procubuisse lupam, Virg. En. 8: Il avait représenté, couchée dans l'antre verdoyant de Mars, une louve qui venait d'avoir des petits.    - Plato aedificari a deo mundum facit, Cic. N. D.: Platon imagine le monde construit par un dieu. [st1]15 [-] se rendre, aller (emploi non classique).    - (se) facere aliquo: se rendre quelque part.    - facere ad stelas, Petr. 62: se rendre du côté des stèles.    - intra limen sese facit, Apul. M. 5, 2: il franchit le seuil.
* * *

    Facio, facis, feci, factum, facere. Faire.

\

    Facit hoc argentum. Plaut. Argent est cause de cela.

\

    Factum, in responsione. Terent. - dic mihi, Aufugistin'? C. hera, factum. Il est ainsi, Ouy.

\

    A se aliquid facere. Cic. De soymesme.

\

    Facere ab aliquo. Cic. Faire pour aucun, Servir au propos d'aucun.

\

    Facit ad difficultatem vrinae. Plin. Sert quand on ne peult pisser, Est bon et pertinent pour faire uriner.

\

    Non facit ad stomachum haec res. Mart. Ne plaist point.

\

    Ad vnguem factus homo. Horat. Parfaict en toutes choses.

\

    Facere abortum. Plin. Avorter.

\

    Quae res mox acorem facit. Columel. Faict aigrir.

\

    Accessionem facere dicuntur hostes. Plancus ad Ciceronem. S'accroistre et multiplier.

\

    Adiutorium in aliquam rem. Suet. Aider à faire quelque chose.

\

    Facite adsitis domi. Terent. Faites que soyez en la maison.

\

    Adulterium. Gellus. Commettre adultere.

\

    AEgre alicui facere. Terent. Faire fascherie.

\

    AEqui boni. Terent. Prendre en bien, En bonne partie.

\

    AEs alienum. Liu. S'endebter, Faire des debtes.

\

    AEstimationem. Caesar. Priser et estimer.

\

    Alienationem. Cic. S'estranger.

\

    Ambitus circa rem aliquam. Liu. Tournoyer à l'entour, Faire grandes virevoustes et tournoyements.

\

    Facis amice: sed, vt mihi videris, non recte. Cic. Tu fais en ami.

\

    Animum alicui facere. Liu. Bailler courage, Encourager.

\

    Animos facere alicui in aliquem. Ouid. L'enorgueillir et faire fier.

\

    Faciunt animos diuitiae. Liu. Elles enflent le coeur de l'homme, et enorgueillissent.

\

    Apertum aliquid facere alicui. Lucret. Declarer.

\

    Ardorem animis. Liu. Enflammer, Allumer.

\

    Ascensionem ad locum aliquem. Plaut. Monter.

\

    Assulas foribus. Plaut. Rompre les portes et briser.

\

    Aucupium auribus. Plaut. Escouter, Prester l'oreille.

\

    Audaciam hosti. Liu. Bailler audace et hardiesse.

\

    Auritum populum. Plaut. Faire que le peuple se taise et escoute.

\

    Authoritatem. Cic. Bailler grande authorité et opinion.

\

    Auxilia mercede facere. Tacit. Aider pour l'argent.

\

    Facere se bardum. Plaut. Contrefaire le lourdault et le sot.

\

    Bene fecit Silius, qui transegerit. Cic. Il a bien faict.

\

    Sibi bene facere. Plaut. Prendre du bon temps.

\

    Bustum. Cic. Faire des funerailles.

\

    Cadauer. Apuleius. Tuer aucun.

\

    Caedem. Cic. Faire meurtre.

\

    Calorem. Plin. Esmouvoir une chaleur.

\

    Capitale facere dicuntur leges. Plin. Digredi via, capitale leges fecere. Les loix ont defendu cela sur peine de la teste.

\

    Caput facere dicuntur folia herbae. Plin. Fructifier et grener.

\

    Castra. Cic. Camper, Asseoir le camp, Faire un fort.

\

    Caulem. Columel. Jecter hors et produire sa tige.

\

    Cautionem. Caesar. Le rendre plus fin et advisé.

\

    Se celerem. Plaut. Se haster.

\

    Censuram vini in epulas regis. Plin. Faire la preuve et l'essay du vin, Gouster et taster.

\

    Certamen. Liu. Mettre noise entre quelque gens.

\

    Quid patrum et plebis certamen facimus? Liu. Pourquoy mettons nous noise entre les Senateurs et le menu peuple?

\

    Certiorem. Cic. Acertener, Advertir au vray.

\

    Clamores. Cic. Exciter le peuple à s'escrier par admiration.

\

    Classem. Caes. Faire une multitude de navires.

\

    Coenam alicui. Plin. iunior. Luy donner à soupper.

\

    Coenas cum aliquo. Cic. Prendre ses repas avec aucun.

\

    Cognomen colli. Liu. Surnommer.

\

    Commentarios. Caes. Faire registres.

\

    Commercium sermonum. Liu. Iam per longinquitatem belli commercio sermonum facto. Apres que par la longueur de la guerre qu'ils avoyent eu ensemble, ils commencerent à entendre le langage les uns des aultres.

\

    Commutationem rerum facere. Caes. Magna erat rerum facta commutatio. Les choses estoyent fort changees.

\

    Compendium. Plaut. Si ad saxum quod capessit, ea deorsum cadit, errationis fecerit compendium. Elle se fourvoyera moins.

\

    Vt faciam praeconis compendium. Plaut. Que je respargne un crieur qu'il me fauldroit avoir.

\

    Paululum sui compendii. Cic. Faire quelque peu de son prouffit.

\

    Compotem votorum. Plin. iunior. Accorder à aucun ce qu'il demande et requiert.

\

    Conceptum. Columel. Concevoir.

\

    Concilia. Liu. Faire assemblees.

\

    Concitationes. Caes. Faire des esmeutes.

\

    Concursum. Caes. Quand plusieurs courent quelque part ensembleement et à la foule.

\

    Confidentem. Plaut. Enhardir.

\

    Confidenter. Plaut. Faire hardiment, et avec grande asseurance.

\

    Coniecturam. Cic. Deviner, Conjecturer.

\

    Coniecturam de odore. Plaut. Deviner par l'odeur que ce peult estre.

\

    Coniecturam facere de moribus alicuius. Plin. iunior. Deviner quels sont ses meurs.

\

    Coniecturam ex re aliqua. Terent. Quantum ex ipsa re coniecturam fecimus. Selon que nous avons peu deviner et estimer par la chose.

\

    Quum coniecturam egomet mecum facio. Plaut. Selon que je peuls penser et estimer.

\

    Conquisitionem. Liu. Faire une recherche.

\

    Consilium. Liu. Donner conseil et advis.

\

    Consilio alterius. Plaut. Faire par son conseil, Suyvre son conseil.

\

    Consuetudinem alicui cum altero. Cic. Estre moyen que l'un hante fort l'autre.

\

    Consulem. Cic. Creer.

\

    Contentionem alicuius rei. Cic. Debatre quelque chose par parolles.

\

    Controuersiam. Liu. Mettre en doubte ou en debat et different.

\

    Controuersiam alicui de re aliqua. Sene. Debatre contre aucun.

\

    Contumeliam. Plaut. Faire oultrage, Oultrager aucun.

\

    Conuitium. Cic. Injurier.

\

    Copiam argenti alicui facere. Plaut. Luy prouvoir d'argent, Luy en faire recouvrer.

\

    Sui copiam facere. Plin. iunior. Donner audience aux gens, et les laisser parler à soy.

\

    Copiam consilii sui. Cic. Recevoir et ouir un chascun qui veult venir demander conseil, et luy donner.

\

    Quod maxime cupiebas, eius copiam feci tibi. Plautus. Je t'ay faict jouir de ce que tu desirois.

\

    Copiam facere, pro Facere potestatem. Liu. Donner congé de faire quelque chose, Permettre.

\

    Factum culpa illius. Terent. Ce a esté par sa faulte.

\

    Cum aliquo facere. Cic. Faire et tenir pour luy, Luy favoriser, Tenir son parti.

\

    Cum aliquo facere, et idem sentire. Cic. Estre de son opinion et advis.

\

    Facit cum hoc veritas. Ci. La verité est pour luy, ou fait pour luy.

\

    Curiam facere. Plin. Bastir un palais, ou une sale, où le senat se puisse assembler.

\

    Facere damnum. Plaut. Recevoir dommage, Faire perte.

\

    De consilio alterius facere. Cic. Par le conseil d'autruy.

\

    De sententia alicuius. Ci. A son adveu et selon sa fantasie et opinion.

\

    Deditionem alicuius hosti facere. Liu. Le livrer entre les mains de son ennemi.

\

    Deditionem ad hostem. Quintil. Se rendre à la merci de son ennemi.

\

    Deditione facta. Caes. Apres qu'on se fut rendu.

\

    Delectum studiorum. Quintil. Eslire.

\

    Delectum militum. Caes. Choisir, Faire eslite de gens de guerre.

\

    Here facis delicias. Plaut. Tu te jases, mocques, ou gaudis.

\

    Nimias delicias facis. Plaut. Tu es trop plaisant, Tu fais trop d'esbats.

\

    Nimis es morosus. Tu es trop potieux, Il te fault trop de choses.

\

    Descensionem. Liu. Descendre des navires sur la terre, Prendre terre.

\

    Desyderium alicuius. Liu. Faire qu'on desire et regrette aucun.

\

    Detrimentum. Cic. Recevoir dommage.

\

    Dicta. Ouid. Faire ce qu'on a promis.

\

    Differentias faciunt et folia. Plin. Font la difference.

\

    Auro dignitatem per annulos fecit. Plin. Donna authorité à l'or.

\

    Discrimen. Plin. Faire difference.

\

    Diuiduum. Terent. Partir, Diviser.

\

    Diuitias ex re aliqua. Plaut. S'enrichir.

\

    Dulcedinem. Senec. Engendrer une doulceur.

\

    Duritias facere. Plin. Faire et engendrer des duretez.

\

    Emolumentum. Cic. Faire ou porter prouffit.

\

    Errorem. Cic. Faire saillir ou errer.

\

    Eruptionem. Caes. Faire une saillie sur les ennemis.

\

    Ex animo. Terent. Faire de courage, Naifvement.

\

    Ex necessitate. Plin. iunior. Par necessité et contraincte.

\

    Excidionem oppido. Plaut. Le destruire.

\

    Excursiones in agrum hostilem. Liu. Faire des courses.

\

    Exempla faciam in te. Plaut. Je te puniray en telle sorte, que les autres y prendront exemple.

\

    Exercitum. Plin. iunior. Assembler une armee.

\

    Exitum. Senec. Petens vt viderent, quem admirator auri exitum faceret. Quelle fin faisoit celuy qui, etc. Quelle seroit la fin de celuy qui, etc.

\

    Expectationem. Cic. Mettre en attente.

\

    Expeditum ex impedito. Plaut. Despestrer et delivrer aucun.

\

    Fac esse. Cic. Pren le cas qu'ainsi soit.

\

    Facite hoc meum consilium, legiones nouas non improbare. Cic. Prenez le cas que, etc.

\

    Me fac posse tuto, multi etiam hortantur, num etiam honesté? Cic. Pren le cas que je le puisse sans danger.

\

    Facere parentes et liberos extraneos. Plin. iunior. Estrangier et faire separation d'entre les peres et les enfans.

\

    Facere facile. Plaut. Faire aiseement et facilement.

\

    Factu facile. Terent. Aisé à faire.

\

    - fecisti hercle facetias, quum hoc donauisti Dono tuum seruum. Plaut. Tu m'as faict rire.

\

    Facultatem. Cic. Permettre, Donner povoir et congé.

\

    Famam. Quintil. Bailler bruit.

\

    Familiam vnam. Terent. Assembler deux maisons en une.

\

    Fidem. Cic. Faire foy, Faire que aucun nous croye.

\

    Fides verbis tuis non fit. Quintil. On ne te croit pas, On n'adjouste point de foy à tes parolles.

\

    Finem facere. Cic. Faire fin, Finer, Desister, Se deporter de faire quelque chose.

\

    Foedus. Plaut. Faire alliance.

\

    Formidinem facere. Tacit. Faire paour.

\

    Fortiter facere. Quintil. Faire quelque acte de prouesse.

\

    Facere et parare magnam fortunam. Liu. Dresser ses affaires en sorte qu'elles se portent bien, Se dresser un bon heur.

\

    Fraudem legi. Plaut. Liu. En gardant les mots contrevenir au sens de la loy.

\

    Frugem. Plaut. Prouffiter, Gaigner.

\

    Fugam. Plaut. S'enfuir.

\

    Funus alicui. Cic. Faire ses obseques et funerailles.

\

    Funus prandio. Plaut. Manger tout le disner.

\

    Furta. Cic. Desrobber.

\

    Gloriam alicui. Plin. iunior. Le mettre en bruit et reputation.

\

    Gradum. Cic. Marcher.

\

    Gradum ad aliquid. Quintil. S'arrester à faire quelque chose petite et basse pour parvenir à plus grande.

\

    Gradum. Liu. S'advancer en quelque chose, et avoir ja gaigné un poinct de ce où on veult parvenir.

\

    Maioribus in Africam ex hac prouincia gradus imperii factus est. Cice. Ce fut le degré par où noz ancestres monterent et parvindrent jusques à conquester Afrique.

\

    Gratiam facere. Suet. Donner congé, Permettre.

\

    Gratiam iusiurandi. Plaut. Suet. Tenir aucun quicte de son serment, tout ainsi que s'il avoit juré, et ne le faire point jurer, Dispenser du serment.

\

    Bononiensibus gratiam fecit coniurandi cum tota Italia pro partibus suis. Suet. Il les quicta et dispensa, et leur permist de, etc. Il leur donna congé et liberté de, etc.

\

    Gratiam delicti. Sallust. Faire grace, Pardonner.

\

    Gratiam legis. Bud. Dispenser de la loy.

\

    Gratulationem ad omnia deorum templa nomine alicuius facere. Cic. Remercier Dieu.

\

    Gratum. Cic. Faire chose aggreable.

\

    Grauidam facere. Plaut. Engrossir une femme.

\

    Haeredem facere. Cic. Faire son heritier.

\

    Haesitationem alicui. Plinius iunior. Le mettre en doubte, Le faire doubter.

\

    Halitum iucundiorem. Plin. Faire bonne haleine et doulce.

\

    Se hilarum. Terent. Faire joyeuse chere, Se resjouir.

\

    Hilarem. Plin. Glans fagea suem hilarem facit. L'engresse, Le fait gras et en bon poinct.

\

    Honeste facere. Quintil. Faire acte d'honnesteté.

\

    Hospitium. Cic. Faire alliance d'hospitalité avec aucun.

\

    Hostilia. Pli. iun. Faire toutes les cruautez que font les ennemis.

\

    Facere iacturam. Plin. iunior. Recevoir perte et dommage.

\

    Iacturam gloriae. Cic. Perdre sa gloire.

\

    Iacturam in vnius mulierculae animula. Sulpitius ad Ciceronem. Avoir perte.

\

    Iactus facere. Hirt. Jecter, Faire jectees.

\

    Impensam et impensas. Cic. Faire despense, Despendre.

\

    Impensas in stipendia militum. Liu. Contribuer pour la soulde des gensdarmes.

\

    Imperata. Caes. Faire ce qui nous est commandé, Obeir.

\

    Imperium. Plin. Eslever, Bastir, Mettre sus, ou Fonder et conquester.

\

    Impetum. Cic. Venir impetueusement et de grand roideur contre quelque chose, et de toute sa force par mal talent.

\

    Impressionem. Caesar. Idem. Quand plusieurs ensemble font un effort.

\

    In ambiguo facere. Plin. Mettre en doubte, Faire doubteux.

\

    Incendia facere. Caes. Mettre le feu, Faire des feuz.

\

    Incertum. Liu. Rendre incertain, Mettre en doubte.

\

    Incursionem in agrum Romanum. Liu. Un exploict de guerre, Une course.

\

    Facite indicium, siquis vidit, siquis eam abstulit. Plaut. Enseignez moy si aucun, etc.

\

    Inducias. Liu. Faire treves.

\

    Infamem facere aliquem. Terent. Luy bailler mauvais bruit.

\

    Initium facere. Cic. Commencer.

\

    Iniuriam. Cic. Faire injure, Faire desplaisir et tort à aucun, Luy porter dommage.

\

    Insidias. Cic. Espier aucun et guetter.

\

    Insomnia. Plin. Faire resver.

\

    Intercapedinem scribendi. Cic. Faire intermission d'escrire.

\

    Intercessiones. Gellius, Tribuni plebis antiquitus creati faciendis intercessionibus. Les Tribuns furent creez à Rome pour se opposer et empescher que les grans Magistrats ne foulassent le commun populaire, ou pour se opposer et empescher les procedures des autres officiers qui leur sembleroyent contre la Republique.

\

    Interuallum. Varro. Liu. Faire une pause.

\

    Introitum. Colum. Entrer.

\

    Inuidiam alicui. Liu. Mettre aucun en la male grace d'un autre.

\

    Iratum aliquem alteri. Cic. L'irriter contre aucun.

\

    Irruptionem. Cice. Quand ceulx de dehors et ennemis font une course et saillie sur ceulx de dedens.

\

    Iter. Cic. Aller, Cheminer.

\

    Iter pedibus. Cic. Aller à pied.

\

    Iudicatum. Cic. Satisfaire et obeir à la sentence.

\

    Iudicem. Plin. iunior. Faire juge aucun de quelque different.

\

    Iudicium. Cic. Juger.

\

    Iugulationem magnam. Hirtius. Copper la gorge à beaucoup de gens, Faire grande tuerie.

\

    Iuramentum. Senec. Jurer.

\

    Ius. Liu. Donner permission, Bailler povoir et puissance.

\

    Iussa. Ouid. Plin. Faire ce qu'on nous commande.

\

    Iusta alicui. Cic. Appaiser l'ame et l'esprit d'aucun trespassé qui n'estoit à repos, comme croyent les fols gentils.

\

    Eos nunc laetantes faciam aduentu meo. Plaut. Je les esjouiray.

\

    Lapidationes. Cic. Jecter force pierres.

\

    Largitionem, siue largitiones. Cic. Faire largesse.

\

    Legibus facere. Terent. Selon les loix.

\

    Lites. Terent. Faire noise.

\

    Lex quae litem faciat. Quintil. La loy dont vient et se meut le doubte.

\

    Litem suam facere, Faire son propre faict de la cause d'un autre. Gellius, Litem meam absens facere nolui.

\

    Longius aliquid exemplis facere. Cic. Prolonger.

\

    Lucrum. Plaut. Gaigner.

\

    Facere aliquantum lucri argenti. Plaut. Gaigner argent.

\

    Ludos facere. Plaut. Se mocquer et gaudir d'aucun.

\

    Ludos facere. Cic. Faire des jeux publiques.

\

    Amor fecit maciem. Ouid. A amaigri.

\

    Maculas. Plin. Maculer, Tacher.

\

    Neque quid velim, neque nolim, facitis magni pessumae. Plaut. Il ne vous en chault gueres, Vous n'en faites compte.

\

    Te semper maximi feci. Terent. J'ay tousjours tenu grand compte de toy, et t'ay fort estimé et prisé.

\

    Manum. Cic. Faire amas de gens et assemblees.

\

    Manu factum. Lucret. Faict à la main.

\

    Matres facere. Ouid. Engrossir des femmes.

\

    Facit mecum. Cic. Il est de mon opinion.

\

    Memoriam tristem. Liu. Faire la memoire desplaisante et ennuyeuse.

\

    Mentionem. Plaut. Faire mention.

\

    Mercaturam. Cic. Demener marchandise, Mener train de marchandise.

\

    Messem. Columel. Moissonner.

\

    Minoris facere. Cic. Moins estimer.

\

    Missa haec faciamus. Terent. Laissons cela, N'en parlons plus.

\

    Me missum face. Terent. Laisse moy aller.

\

    Missum facere legiones ad aliquem. Cn. Magnus. Envoyer.

\

    Modum. Cic. Tenir mesure.

\

    Quum modum irae nullum faceret. Liu. Voyant qu'ils ne s'appaisoit aucunement, et ne faisoit fin à son courroux.

\

    Neque suum cuique ius modum faciebat. Liu. Il n'y avoit nul à qui sont droict servit de contentement, et qui se contentast de ce qu'il luy appartenoit.

\

    Modos. Terent. Cic. Chanter.

\

    Tantum nauis vna capta momenti fecit ad dilationem imminentis Romanis belli. Liu. Elle fut de si grande consequence.

\

    Moram. Plin. iunior. Targer.

\

    Ille se affirmare postero die, moram nullam esse facturum. Cic. Qu'il n'arresteroit point.

\

    Nec hostes moram dimicandi fecerunt. Liu. Attargerent le combat, Retarderent.

\

    Morem sibi. Liu. S'introduire une coustume, S'accoustumer.

\

    Mortem. Columel. Faire mourir.

\

    Motus. Liu. Faire esmotion et trouble.

\

    Multam. Gell. Encourir une peine indicte.

\

    Multam facere, pro Dicere. Cato. Faire commandement de payer aucune amende, Condemner à l'amende.

\

    Munditias. Cato. Nettoyer.

\

    Mutuum cum altero. Plaut. Luy faire le pareil.

\

    Naturam alicuius rei sibi facere. Quintil. S'accoustumer tant à quelque chose, qu'elle nous soit comme naturelle.

\

    Naufragium. Cic. Perdre sa navire par tempeste.

\

    Naufragium gloriae, per metaphoram, pro Gloriam amittere. Cic. Perdre son honneur acquis.

\

    Negotium alicui facere. Quintil. Luy faire ennui et fascherie, Le harceler.

\

    Sed si te aequo animo ferre accipiet, negligentem feceris. Terent. Tu feras qu'il ne luy en chauldra.

\

    Nihili. Cic. N'estimer en rien, N'en tenir compte.

\

    Nobilem. Plin. Donner bruit.

\

    Nomen. Plaut. Nommer, Bailler nom.

\

    Nomen alicui. Liu. Donner bruit et renom.

\

    Nomina facere. Cic. S'obliger envers aucun de certaine somme, sans ce que celuy qui s'oblige en touche aucun denier.

\

    Nomen cum vineis facere. Colum. Compter à ses vignes l'argent qu'on employe pour les facons avec esperance de le recouvrer, ensemble du prouffit par dessus.

\

    Non facio qui sis, qui nonsis, floccum. Plaut. Il n'en m'en chault qui tu sois, ou ne sois pas.

\

    Notum facere. Plin. iunior. Faire à scavoir, Signifier.

\

    Obnoxium sibi aliquem. Plaut. L'asservager et assubjectir à nous et à faire nostre plaisir.

\

    Obsidium. Plaut. Assieger, Tenir le siege devant une ville.

\

    Facito opulentum obsonium. Plaut. Appreste force viande.

\

    Fit mihi obuiam. Terent. Je le rencontre.

\

    Odium vitae facere. Plin. Faire enhair sa vie.

\

    Officium suum. Terent. Faire son office et debvoir.

\

    Officia alicui. Gell. Luy faire honneur et plaisir.

\

    Factum oportuit. Plaut. Il devroit desja estre faict.

\

    Optionem. Cic. Bailler le choix.

\

    Opus. Terent. Travailler, Labourer.

\

    Orbes facere. Sallust. Se mettre en rond. Vide ORBIS.

\

    Otium. Virg. Mettre aucun à repos, Le mettre à son aise, Donner le loisir. \ Oua. Varro. Pondre.

\

    Facere pactiones cum aliquo. Ci. Traicter et convenir avec aucun.

\

    Palam aliquid facere. Cic. Publier.

\

    Par. Plaut. Faire raison.

\

    Non par videtur facere. Plaut. Il ne fait pas honnestement et selon que raison le requiert.

\

    Feceris par tuis caeteris factis, patrem Tuum si percoles. Plaut. Tu seras chose convenante.

\

    Cum influentibus negotiis paria fecisti. Plin. iunior. Tu as travaillé selon que tes affaires le requeroyent, Tu as satisfaict.

\

    Paria facere. Cic. Egualiser, Egualer, Faire tout un.

\

    Haec negotiatio curam villici auocat, nec vnquam patitur eum cum rationibus domini paria facere. Colum. L'empesche de faire la besongne si bien qu'elle revienne et se rapporte au compte de son maistre, Qu'il en rende compte entier.

\

    - vtinam esset mihi Pars aequa amoris tecum, ac pariter fieret, vt Aut hoc tibi doleret itidem, vt mihi dolet: Aut ego isthuc abs te factum nihili penderem. Terent. Qu'il nous fust de mesme à l'un et à l'autre, ou qu'il t'en despleust autant qu'à moy, ou que je ne le prinsse non plus à cueur que toy.

\

    Partes. Cic. Partir.

\

    Participem consilii sui. Plaut. Communiquer son secret.

\

    Partum. Plin. Produire.

\

    Parui facere. Plaut. Peu estimer.

\

    Pausam. Plautus, Ego pausam feci. Je m'en deportay.

\

    Pecuariam facere. Sueton. Faire mestier de gouverner et nourrir du bestiail.

\

    Peculatum. Plaut. Voller aucun, Piller et desrober.

\

    Pecuniam. Cic. Gaigner et amasser argent.

\

    Periculum. Liu. Faire preuve, Esprouver, Essayer.

\

    Periculum ex aliis facere. Terent. Prendre exemple sur autruy.

\

    - fac periculum in literis, Fac in palaestra. Teren. Esprouve le aux lettres et à la luicte.

\

    Periculum legionum facere. Caesar. Les mettre en espreuve.

\

    Permutationem cum aliquo. Cic. Faire eschange.

\

    Perspicua sua consilia facere. Cic. Les descouvrir et donner à congnoistre.

\

    Pestilentiam. Colum. Engendrer la peste.

\

    Pili non facere. Catul. N'estimer à la valeur d'un poil.

\

    Piraticam facere. Cic. Estre pirate et escumeur de mer.

\

    Plagam. Cic. Blesser, Navrer.

\

    Planum. Cic. Oster tout destourbier qui empesche qu'on ne congnoisse la verité, Monstrer clerement et evidemment.

\

    In omni parte huiusce officii plurimum facit, totas nosse causas. Quintil. Il sert de beaucoup.

\

    Pluris siue plurimi facere. Cic. Plus ou fort estimer.

\

    Facio pluris omnium hominum neminem. Cic. Il n'y a hommes que j'estime tant.

\

    Minimum ponderis facit. Plin. Il poise le moins.

\

    Potestatem. Cic. Bailler congé, Permettre, Donner povoir et puissance.

\

    Potestatem quarundam literarum. Cic. Bailler certaines lettres à aucun, et les mettre en sa puissance.

\

    Potestatem sui. Cic. Donner audience aux gens, et les laisser parler à soy.

\

    Radix coeliacis praeclare facit. Plin. Aide fort et donne remede.

\

    Praeconium. Cic. Estre crieur publique faisant les cris et proclamations és encants.

\

    Praedam. Cic. Prendre un butin, Butiner.

\

    Praegnantem. Plaut. Engrossir une femme.

\

    Praelium. Caesar. Donner bataille, Combatre.

\

    Praelium aduersum facere. Caesar. Perdre la bataille.

\

    Plurima praelia secunda fecerant. Caesar. Avoyent gaigné plusieurs batailles.

\

    Precationes. Liu. Prier.

\

    Pretium. Plin. Priser.

\

    Profectionem. Caesar. Se partir et desloger.

\

    Profectum. Plin. iunior. Prouffiter.

\

    Progressum in studiis. Cic. S'advancer en l'estude et fort prouffiter.

\

    Prolixe facere. Cic. Amplement, Liberalement.

\

    Promissum. Cic. Tenir ou accomplir sa promesse.

\

    Qua pronuntiatione facta. Caesar. Apres avoir ce ordonné et publié.

\

    Propaginem. Plin. Prouvigner, Jecter des jectons.

\

    Aliquem propitium facere. Plaut. Appaiser.

\

    Prouentum maiorem. Colum. Ea res maiorem facit prouentum. Est cause de plus grand rapport et revenu.

\

    Pugnum. Cic. Fermer la main.

\

    Quaestum. Terent. Gaigner.

\

    Facere quamplurimum gnatis. Terent. Leur amasser force biens.

\

    Non ignoras quanti fecerim Scipionem. Cic. Combien je l'ay prisé et estimé.

\

    Quid me faciam, nescio. Terent. Je ne scay que je feray.

\

    Quid iis fiet, si huc Paulus venerit? Cic. Que deviendront ils?

\

    Diodoro quid faciam Stoico? Cic. Que feray je, ou diray je de Diodorus? Comment l'appaiseray je, et cheviray je avec luy?

\

    Quid de P. Clodio fiat, rescribe. Cic. Que l'on en faict, Comment on le traicte.

\

    Quid hoc homine faciatis? Cic. Que feriez vous de cest homme?

\

    Quod fuit viri optimi, fecisti, vt necui innocenti, etc. Cic. Tu as faict ce que devoit faire un homme de bien, c'est que, etc.

\

    Quidam faciunt aperte quod rixemur. Quint. Ils sont cause.

\

    Quietem infestam alicui facere. Lucret. L'empescher de dormir à son aise.

\

    Faciam quo minus hoc agas. Plaut. J'empescheray.

\

    Facere aliquid ratione. Cic. Faire quelque chose pour cause.

\

    Ratum facere. Liu. Verifier et homologuer, Ratifier.

\

    Rebellionem. Caes. Rebeller, Se revolter.

\

    Reducem facere. Plaut. Raconvoyer, Ramener.

\

    Nihil reliqui sibi ad celeritatem facere. Caes. Se haster tant qu'il est possible.

\

    Reliquos. Caes. Siquos fortuna fecisset reliquos. Si par fortune aucuns estoyent eschappez et demourez sans estre tuez.

\

    Rem facias palam. Terent. Di le, Descouvre nous toute la besongne.

\

    Rem facere. Terent. Acquerir, Amasser des biens.

\

    Labienus rem meliorem fecit. Cic. Nous sommes bien renforcez par la venue de Labian, Il a bien amendé nostre affaire.

\

    Remedium lieni. Plin. Donner remede, Remedier.

\

    Remissionem. Vlpia. Faire renvoy, Renvoyer.

\

    Rempublicam magnam ex parua. Sallu. Accroistre, Augmenter.

\

    Reuersionem. Plaut. Retourner.

\

    Reum. Cic. Accuser.

\

    Risum. Quintil. Faire rire.

\

    Robur. Quintil. S'enforcir, Devenir fort.

\

    Salutationem. Hirt. Saluer.

\

    Sanguinem. Liu. Espandre sang, Tuer.

\

    Sanum Plaut. Guarir.

\

    Satis. Plaut. Satisfaire et payer, Contenter.

\

    Satis alicui facere. Cic. Contenter, Assouvir.

\

    Scelus. Cic. Faire quelque meschanceté.

\

    Scire facere. Plaut. Faire scavoir.

\

    Scriptum facere. Liu. Estre greffier.

\

    Secessionem. Liu. Quand une partie du peuple par une sedition se bande, et se depart d'avec les autres avec deliberation de maintenir sa querelle par voye de faict et par armes.

\

    Idem sentire, et secum facere. Cic. Estre de son opinion.

\

    Securitatem. Liu. Mettre hors de soulci, Asseurer.

\

    Seditionem. Caes. Esmouvoir sedition.

\

    Sementem. Liu. Semer.

\

    Semitam. Plaut. Faire sentier, et marcher par, etc.

\

    Senatusconsultum. Cic. Assembler le Senat, et faire passer par la court, et authoriser son entreprise.

\

    Fit sermo inter eos. Cic. On devise et parle on ensemble.

\

    Significationem. Caes. Faire signe.

\

    Silentium. Plaut. Se taire.

\

    Fac silentium. Plaut. Tais toy.

\

    Silentio facto tali oratione est vsus. Liu. Apres qu'on eut faict silence.

\

    Silentium factum per praeconem. Liu. Il fut crié que chascun se teust.

\

    Sobolem. Plin. Faire des petis, Progenier.

\

    Societatem cum aliquo. Liu. Faire alliance avec luy, et le prendre à compaignon.

\

    Societatem rerum. Cic. Faire communauté de biens.

\

    Somnum. Plin. Faire dormir.

\

    Speciem cruentae victoriae. Liu. Tribuni militum quinque amissi, et pauci equites Romani, cruentae maxime victoriae speciem fecerunt. La perte de cinq ou six capitaines, et de peu de gens à cheval, feit trouver la victoire dommageable, feit que la victoire sembla estre, etc.

\

    Spem. Liu. Donner esperance.

\

    Spiritus. Liu. Esmouvoir le courage, Bailler courage.

\

    Sponsionem. Martian. Faire une gajure, ou par ordonnance du juge, ou de son bon gré.

\

    Sponsionem de re aliqua. Cic. Maintenir quelque chose sur certaine peine.

\

    Stipendia sub aliquo. Liu. Estre à la guerre soubs la charge d'aucun capitaine, à la soulte d'un peuple, roy, empereur, ou autre.

\

    Qui cum eo stipendia fecerint. Liu. Qui avoyent esté compaignons de guerre avec luy.

\

    Stipendiarios. Caes. Rendre un peuple tributaire.

\

    Stomachum alicui. Cic. Faire despit.

\

    Stragem hostium. Cic. Faire grande tuerie, Renverser beaucoup d'ennemis par terre.

\

    Suauium alicui. Plaut. Baiser.

\

    Sumptum. Plaut. Despendre, Faire despense.

\

    Suspicionem. Cic. Mettre en souspecon.

\

    Plebem facere suam. Terent. Gaigner la faveur du peuple.

\

    Syngraphas. Cic. Faire cedulles signees de son sing.

\

    Facere taedium. Liu. Faire enhair aucune chose, Faire engendrer ennuy d'aucune chose en l'esprit d'aucun.

\

    Temulentiam. Plin. Faire enyvrer.

\

    Terrorem. Liu. Espovanter.

\

    Testem facere aliquem. Ouid. Prendre à tesmoing.

\

    Testudinem facere dicuntur milites. Liu. Quand une bande de gens de pied se serrent pres l'un contre l'autre, ayant rondelles et pavois sur leurs testes, en sorte qu'on ne les peult voir, et sont couvers en facon d'une tortue.

\

    Tranquillitatem. Plaut. Accoiser.

\

    Habe animum lenem, et traquillum face. Plaut. Appaise toy.

\

    Facta transacta omnia. Terent. Tout est accompli, C'est tout faict.

\

    Transitum alicui facere. Liu. Bailler passage.

\

    Sol in Pisces transitum facit. Columel. Entre.

\

    Transitionem facere. Hirtius. Se revolter.

\

    Trepidationem. Liu. Faire trembler de paour.

\

    Turbas. Plaut. Faire trouble et esmeute.

\

    Tussim. Sene. Engendrer la toux.

\

    Tyrocinium. Budaeus. Faire chef d'oeuvre.

\

    Vadimonium facere, quod et Promittere dicitur. Cic. Promettre de comparoistre au jour de l'assignation.

\

    Vecturam. Quintil. Estre voicturier.

\

    Vela. Cic. Faire voile, Desployer les voiles.

\

    Vellaturam. Varro. Faire l'estat d'un chartier.

\

    Ventum. Plaut. Esventer.

\

    Verum. Plaut. Vt quicquid sit, verum quamprimum faciam. Que je le die au vray.

\

    Facere verbum, siue verba. Cic. Dire quelque mot, Parler.

\

    Nunquam cuiquam nostrum verbum fecit. Terent. Il ne parla jamais depuis un mot à aucun de nous.

\

    Verba quidem haud indocte fecit. Plaut. Il n'a pas trop mal parlé. \ Ita verba fecit. Liu. Il dict ainsi.

\

    Multa verba facere. Cic. Avoir beaucoup de parolles, Tenir long propos.

\

    Si haec tecum duo verba fecisses, Quid ago? respirasset cupiditas. Cic. Si tu eusses dict ces deux mots.

\

    Vestigium. Cic. Marcher, Faire un pas.

\

    Vestigium in possessionem. Cic. Mettre le pied dedens quelque heritage.

\

    Viam. Plaut. Marcher, Passer par quelque lieu.

\

    Sibi viam ad castra. Liu. Se faire voye.

\

    Victoriam. Plin. Vaincre.

\

    Vim corpori. Liu. Tuer, Oultrager, Violer, Faire violence.

\

    Maximam vim cum aliquo populo facere. Cice. Courir sur aucun avec grande assemblee de gens.

\

    Vindemiam. Varro. Vendenger.

\

    Vires. Quintil. S'enforcir.

\

    Vitium facere. Ci. Quand un mur ou maison se desment et s'affaisse, et se fend, tellement qu'il la fault abbatre.

\

    Vnguentariam. Plaut. Faire mestier de vendre huiles et oignemens à plaisirs et delices.

\

    Voces. Gell. Parler.

\

    Vota. Cic. Faire prieres et supplications.

\

    Vrinam facere. Colum. Pisser.

\

    Vsum sibi facere scelerum. Lucan. S'accoustumer.

\

    Fecit vt vigilem. Plaut. Il m'a enchargé de veiller.

\

    Facturum credo vt habeas quicum cantites. Terent. Tu feras tant que tu, etc.

\

    Faciam vt potero. Cic. Je feray ce que je pourray.

\

    Fit vt pretio nouus vincat. Cic. Il se fait, Il advient que, etc.

\

    Facere vulnera. Liu. Blesser, Navrer.

\

    Iandudum factum est quum primum bibi. Plaut. Il y a ja long temps que j'ay beu premierement.

\

    Biennium iam factum est, postquam abii domo. Plaut. Il y a ja deux ans.

\

    Facile est factu. Licret. Il est aisé et facile à faire.

\

    Faciendum fuit. Terent. Il le falloit faire, Il falloit qu'il fust ainsi faict, C'estoit force.

Dictionarium latinogallicum > facio

Страницы

Следующая →

1

2

3

4

5

См. также в других словарях:

passé — Passé, [pass]ée. part. Il a les signif. de son verbe. Il est aussi adj. & signifie, Qui a esté autrefois, & qui n est plus. Le temps passé. au temps passé, du temps passé. se ressouvenir des fautes passées. Il est aussi substantif, & signifie, Le … Dictionnaire de l'Académie française

futur — Ex.: Il viendra demain. Temps de l indicatif qui indique qu une action est situee dans l avenir par rapport au present du recit ou du discours. Le futur (sauf pour certains verbes irreguliers) est forme sur l infinitif du verbe + les… … Glossaire de linguistique computationnelle

futur — futur, ure [ fytyr ] adj. et n. m. • XIIIe; lat. futurus, p. fut. de esse « être » I ♦ Adj. 1 ♦ Qui appartient à l avenir. ⇒ prochain, ultérieur. Les générations futures. ⇒ 1. suivant. Les siècles futurs (cf. À venir). Besoins actuels et futurs.… … Encyclopédie Universelle

futur — futur, ure (fu tur, tu r ) adj. 1° Qui sera. Le temps futur. • Que direz vous, races futures, Si quelquefois un vrai discours Vous récite les aventures De nos abominables jours ?, MALH. II, 4. • Grâces aux immortels, l effort de mon courage … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré

Futur Antérieur — Catégories verbales Temps : Temps simples : Présent Imparfait (indicatif/subjonctif) … Wikipédia en Français

Futur anterieur — Futur antérieur Catégories verbales Temps : Temps simples : Présent Imparfait (indicatif/subjonctif) … Wikipédia en Français

Futur Simple — Catégories verbales Temps : Temps simples : Présent Imparfait (indicatif/subjonctif) … Wikipédia en Français

Passe simple — Passé simple Catégories verbales Temps : Temps simples : Présent Imparfait (indicatif/subjonctif) … Wikipédia en Français

Passe compose — Passé composé Catégories verbales Temps : Temps simples : Présent Imparfait (indicatif/subjonctif) … Wikipédia en Français

Passe anterieur — Passé antérieur Catégories verbales Temps : Temps simples : Présent Imparfait (indicatif/subjonctif) … Wikipédia en Français

passe-pied — [ paspje ] n. m. • 1532; de passer et pied ♦ Anciennt Danse folklorique française à trois temps, vive et gaie, semblable au menuet. « Les passe pieds, les sarabandes, se succèdent joyeusement » (Gautier). ● passe pied, passe pieds nom masculin… … Encyclopédie Universelle

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: со всех языков на все языки

futur du passé

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: со всех языков на все языки

futur du passé

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: